Catechese over het gebed van Jezus door Paus Benedictus
1.
Jezus sprak reeds lang over Zijn lijden en probeerde Zijn leerlingen in dit perspectief te betrekken. Het Evangelie volgens Marcus vertelt dat Jezus hun sinds zijn vertrek voor de reis naar Jeruzalem, in de dorpen van het verre Caesarea Filippus begon te leren,”dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en door de oudsten, de hogepriester en de schriftgeleerden verworpen worden en ter dood gebracht, maar drie dagen later verrijzen”(Mc.8,31). In die context staat het Laatste Avondmaal, doch met een fundamentele nieuwigheid: Jezus kijkt naar Zijn lijden, dood en verrijzenis en is er zich ten volle van bewust. Hij wil met Zijn leerlingen dit avondmaal vieren, dat heel bijzonder van aard is en verschillend van andere maaltijden: het is Zijn avondmaal waarop Hij iets totaal nieuw geeft, Zichzelf. Aldus viert Jezus Zijn Pasen, anticipeert Hij Zijn kruis en Zijn verrijzenis.
Deze nieuwigheid wordt belicht door de chronologie van het Laatste Avondmaal, in het Evangelie van Johannes die het niet beschrijft als het paasmaal, juist omdat Jezus iets nieuw wil instellen, Hij wil Zijn Pasen vieren, alhoewel verbonden met de gebeurtenis van Exodus. En voor Johannes is Jezus op het kruis gestorven juist op het ogenblik waarop de paaslammeren in de tempel van Jeruzalem geslacht worden.
Wat is dan de kern van dit Avondmaal? Het zijn de gebaren – het breken van het brood, het uidelen aan de Zijnen en het delen van de beker wijn – met de woorden die ze begeleiden en in de context van het gebed waarin ze zich situeren: het is de instelling van de Eucharistie, het grote gebed van Jezus en van de Kerk. Maar laat ons dit ogenblik meer van nabij bekijken.
II.
Paulus en Lucas spreken over eucharistie / dankzegging:”Hij nam het brood, sprak een dankgebed uit, brak het en gaf het hun”. Marcus en Matteüs benadrukken daarentegen het aspect van de zegening:”Hij nam het brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het hun”.
Op het Laatste Avondmaal van Jezus, gaat het om brood – bewerkte tarwe die God in de aarde laat kiemen en groeien – en om wijn – voortgebracht door de rijpe vrucht van de wijnstokken. Dit lof- en dankgebed dat naar God opstijgt, keert als zegening terug die van God over de gave neerdaalt en ze verrijkt. Het feit God te danken, God te loven, wordt ook een zegen, en de offergave die God aangeboden wordt, keert door de Almachtige gezegend, naar de mens terug. De lof en zegening worden er zegening en omvorming van het brood en de wijn in het Lichaam en het Bloed van Jezus.
Vóór de woorden van de instelling, zijn er de gebaren: het breken van het brood en het aanbieden van de wijn. Wie het brood breekt en de beker doorgeeft, is vooreerst het hoofd van het gezin, die zijn ouders aan zijn tafel uitnodigt, maar deze gebaren zijn ook die van de gastvrijheid, de verwelkoming binnen de gezellige gemeenschap van de vreemdeling die niet tot het huis behoort. Deze gebaren krijgen tijdens de maaltijd waarop Jezus van Zijn vrienden afscheid neemt, een geheel nieuwe diepgang: Hij geeft een zichtbaar teken van de verwelkoming aan de tafel waar God zich geeft. In het brood en de wijn biedt Jezus zichzelf aan en deelt Hij zichzelf mee.
III.
Maar hoe kan dat alles gebeuren? Hoe kan Jezus zichzelf op dat ogenblik geven? Jezus weet dat Zijn leven Hem door de kruisdood, de doodstraf van onvrije mensen, zal ontnomen worden. Door de gave van het brood en de wijn die Hij op het Laatste Avondmaal aanbiedt, anticipeert Jezus Zijn dood en Zijn verrijzenis door te voltrekken wat Hij in de rede over de Goede Herder gezegd had:”Ik geef mijn leven om het later weer terug te nemen…dat is de opdracht die Ik van mijn Vader heb ontvangen”(Joh.10,17-18). Hij offert dus op voorhad het leven dat Hem zal ontnomen worden en zo transformeert Hij /zijn gewelddadige dood in een vrije zelfgave omwille van de anderen en voor de anderen. De gewelddadigheid die Hij onderging, transformeert zich in een actief, vrij, verlossend offer.
IV.
Nogmaals, in het gebed dat volgens de rituelen van de Bijbelse traditie begon, toont Jezus /zijn identiteit en vastberadenheid om Zijn totale zending van liefde, offergave en gehoorzaamheid van de wil van de Vader ten einde toe te vervullen. De diepe originaliteit van de zelfgave aan de Zijnen door de Eucharistische gedachtenis is het hoogtepunt van het gebed, dat het afscheidsmaal met de Zijnen karakteriseert.
Als wij de gebaren en woorden van Jezus in die nacht beschouwen, zien wij duidelijk dat de innerlijke en constante band met de Vader, de plaats is waar Hij het gebaar voltrekt om aan de Zijnen en aan ieder van ons, het sacrament van de liefde, na te late. Twee maal klinken deze woorden in het Cenakel:”Doet dit tot mijn gedachtenis”(1Kor.11,24-25). Door Zijn zelfgave viert Hij Zijn Pasen, door het ware Lam te worden dat heel de oude cultus tot voltooiing brengt. Daarom zegt Paulus, wanneer hij tot de Christenen van Korinthe spreekt:”want ook ons paaslam is geslacht: Christus zelf. Wij moeten ons feest …vieren… met het zuivere brood van reinheid en waarheid”(1 Kor.5,7-8).
V.
Vertrekkend van het dank- en zegeninggebed, komt Jezus tot de Eucharistische gave, tot de zelfgave, en terwijl Hij de Eucharistische realiteit geeft, richt Hij zich tot Petrus. Tegen het einde van de maaltijd, zegt Hij:”Simon, Simon, weet dat de satan heeft geëist u allen te ziften als tarwe. Maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet zou bezwijken. Wanneer ge eenmaal tot inkeer gekomen zijt, versterk dan op uw beurt uw broeders”.
Wanneer de beproeving ook voor Zijn leerlingen komt, ondersteunt het gebed van Jezus hun zwakheid, hun moeite om te begrijpen dat de weg van God door het Paasmysterie van dood en verrijzenis gaat, geanticipeerd in de offergave van brood en wijn. De Eucharistie is het voedsel van de pelgrims, dat de kracht wordt van wie moe, uitgeput en gedesoriënteerd is. En zijn gebed geldt bijzonder voor Petrus, opdat hij een bekeerd, zijn broeders zou bevestigen in het geloof. De evangelist Lucas herinnert eraan dat het juist de blik van Jezus is die het gelaat van Petrus zocht op het ogenblik dat deze zijn drievoudige verloochening gedaan had, om hem de kracht te geven terug de weg achter Hem te gaan:”Hij had het nog niet gezegd of meteen kraaide een haan. Toen keerde de Heer zich om en keek Petrus aan; het schoot Petrus te binnen, hoe de Heer hem gezegd had …”(Lc.22,60-61).
Door aan de Eucharistie deel te nemen, door ons te voeden met het Vlees en het Bloed van Gods Zoon, verenigen wij ons gebed met dat van het Paaslam in Zijn bijzonderste nacht, opdat ons leven, ondanks onze zwakheid en ontrouw, niet verloren zou gaan maar getransformeerd zou worden. Vragen wij dat wij, diep verenigd met Zijn offerande aan de Vader, onze kruisen ook zouden kunnen omvormen tot een offergave, vrij en verantwoordelijk, uit liefde voor God en onze broeders.