Inhoud

De zin van het lijden

Het probleem van het lijden

Men heeft het lijden tot een „probleem” gemaakt, waarvan men de oplossing niet kent. Nee, het lijden is geen probleem maar een mysterie; een geheim van God, dat wij in geloof moeten benaderen en dat zijn oplossing vindt in Jezus Christus.

Hij moest lijden, omdat Hij ons de Verlossing bracht. Verlossen, dat is ons vrijmaken van de zonde. De zonde doet de mens vallen in de afgrond. God zag de mens in zijn zondetoestand en tegelijkertijd was de mens in een toestand van lijden en dood, want deze zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden.

God zag de mens. En Christus is de mens nagegaan tot in de diepte van zijn ellende. Hij heeft de mens gered op een wijze die goddelijk is; Jezus heeft zich omkleed met de natuur van de mens. Hij heeft de zondige natuur aangenomen. Hij is zelf tot zonde geworden…

Hij, die de zonde niet kende, is voor ons tot zonde geworden om ons te maken tot kinderen Gods. Dat is de liefdedaad van Jezus, dat Hij neergedaald is in de afgrond van onze ellende en dat Hij onze zonde droeg. Maar omdat Hij de zonde op zich heeft genomen, moest Hij ook lijden en de dood op zich nemen, want lijden en dood zijn onafscheidelijk met de zonde verbonden.

Het antwoord op het lijden

Misschien had God het ook anders kunnen doen. Ik weet alleen, dat God mens is geworden en ons vlees heeft aangenomen en met de zonde, ook het lijden. Jezus is niet een geneesheer geweest, die van buitenaf de kwaal bestudeert en dan een diagnose stelt. Nee, Hij is de arts geweest, die het gif opnam om het in eigen lichaam te maken tot tegengif.

Als wij nadenken over de Verlossing, is alles zo goddelijk groot. Jezus heeft immers de zonde zelf tot genezing gemaakt. Hij heeft de pijnen, het leed zelf tot verlossing omgevormd. Hij heeft de weeën van de mensheid gemaakt tot de barensweeën voor een nieuwe wereld. De Prefatie van het Kruis zegt dit zo mooi: daar waar de zonde ontstond, verrijst het leven.

Dit is het antwoord op het lijden: Jezus heeft ons van de zonden verlost en omdat Hij de zonden aannam, moest Hij ook het lijden aannemen en de dood. Nu begrijpen wij ook, waarom Jezus zeggen kan: „Moest de Christus dit alles niet lijden en zo Zijn heerlijkheid binnengaan?” Het was noodzakelijk.

Hoewel....en.....toch.....

Als men twee teksten van Paulus en van Johannes naast elkaar legt, valt er iets bijzonders op. In de brief aan de Filippenzen zegt Paulus: „Hoewel Hij Gods gestalte bezat en Zijn gelijkheid met God geen roof behoefde te achtten, heeft Hij er zich toch van ontdaan door de gedaante van een slaaf aan te nemen…”

En in het Evangelie van Johannes, bij het Laatste Avondmaal: „Hoewel Hij wist, dat de vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van God was uitgegaan, stond Hij toch van tafel op….en verrichtte de taak van een slaaf…”

We zien in beide teksten Christus' bewustzijn dat Hij God was, tot tweemaal toe beklemtoond; we voelen het ontstellende van de ontlediging in scherpe tegenstelling daarmee. De plastische taal van Paulus wordt bij Johannes in een plastische daad uitgedrukt: de knielende Jezus, die de voeten wast van Zijn leerlingen…als een slaaf..

Fiat, ja Heer

De volgelingen van Christus moeten niet alleen leren nederig te zijn en tot liefdediensten bereid, doch zij moeten ingaan tot de medevoltrekking van dit mysterie. Ieder die christelijk leeft komt aan het punt, waar hem deze eis gesteld wordt en waar hij bereid moet zijn tot vernietiging, ontlediging van zichzelf, tot het offer, tot datgene wat voor de wereld dwaas, voor het gevoel ondragelijk, voor het verstand zinloos, voor de wil ergerlijk is.

Wat het ook zij: leed, schande, eenzaamheid, dat we niet krijgen wat we wensen, of ons werk ineenstort….Op deze ogenblikken wordt beslist over ons christelijk bestaan: kunt u meegaan, wilt u, aanvaardt u de uitnodiging?

Velen worden bitter, velen worden hard, velen vallen af. En toch zijn die ogenblikken de hardste en de schoonste van ons leven.

Nu moeten allen die lijden, komen en neerknielen bij Jezus en durven zeggen het mooiste woord, dat een mens zeggen kan: „Fiat”, ja Heer. Ik leg mijn offer naast het Uwe. Ik verheug mij, „dat ik mag aanvullen in mijn vlees, wat ontbreekt aan het lijden van U.”

Lijden als genade van God

Wat bedoelt Paulus met deze tekst? Ontbreekt er iets aan het lijden van Christus? Niets! Tenzij dit ene: dat wij het mogen toepassen op onszelf en anderen, vruchtbaar maken voor deze wereld. Dat is gunst, genade van God.

En iedere genade van God is ook een beroep op onze medewerking, op onze verantwoordelijkheid. Ieder uur dat voorbij gaat in ons leven is niet alleen van ons, daar hebben ook anderen recht op.

God weet, hoe moeilijk dit antwoord, dit „Fiat” kan zijn. Hij weet, dat we uit eigen kracht niet verder kunnen. Dat bovenmenselijke hulp noodzakelijk is om het leven te aanvaarden. Die kracht gaf Hij ons aan ditzelfde Avondmaal. „Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam, dat voor u zal worden overgeleverd.”

Zijn lijdend Lichaam geeft Hij ons als spijs: zielespijs en offerspijs. De Kelk van Zijn Bloed reikt Hij ons als een drank ten leven. Doet dit tot Mijn gedachtenis! In Zijn Lichaam en Bloed wil Hij ons een gedachtenis achterlaten. En meer, wij zelf zullen levende herinneringen moeten zijn aan Hem. Want, zo dikwijls gij het Brood eet en de Kelk des Heren drinkt, verkondigt gij de dood des Heren tot Hij wederkomt. Het leven van de christen is een gedachtenis aan Christus. De herinnering aan Zijn lijden.

Jac. de Rooy SJ: Lijdensmeditaties