Uit: Catechese over het gebed van Jezus door: Paus Benedictus XVI
Vandaag wil ik met u nadenken over het gebed van Jezus o het ogenblik van Zijn nakende dood, en daarbij blijven we stilstaan bij wat de heilige Marcus en de heilige Matteüs ons daarover vertellen. Zoals wij hoorden, schrijft de heilige Marcus: “Vanaf het zesde uur viel er een duisternis over het hele land tot aan het negende uur toe. En op het negende uur riep Jezus met luide stem: ‘Eloï, Eloï, lama sabaktani?’ Dit betekend: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ In de structuur van het verhaal, heeft het gebed, Jezus’ uitroep, plaats op het hoogtepunt van deze drie uren van duisternis, die van de middag tot drie uur in de namiddag over heel het land lag.
Maar wanneer Jezus meer en meer de dood nader, is er niet alleen duisternis die over “het hele land” valt. De kosmos zelf deelt in dit gebeuren: de duisternis omhult mensen en dingen maar tegelijk is in dit ogenblik van duisternis, God aanwezig, Hij laat niet in de steek. In de traditie van de Bijbel heeft de duisternis een dubbele betekenis: ze is het teken van de aanwezigheid en werkzaamheid van het kwaad, maar ook van een mysterieuze aanwezigheid en werkzaamheid van God, die in staat is alle duisternis te overwinnen. In de scène van Jezus’ kruisiging, omhult de duisternis het land, het is de duisternis van de dood waarin Gods Zoon ondergedompeld is om het leven te brengen door Zijn daad van liefde.
Keren wij terug naar het verhaal van de heilige Marcus: op het ogenblik waarop Jezus tegenover de dood staat, toont Hij door de uitroep van Zijn gebed en ten overstaan van de beledigingen vanwege verschillende groepen mensen en van de duisternis die alles bedekt, dat zelfs onder het gewicht van lijden en dood, wanneer lijkt dat God Hem verlaten heeft en afwezig is, dat Hij de volle zekerheid heeft van de nabijheid van de Vader die instemt met deze hoogste daad van liefde, deze totale zelfgave.
Nochtans wordt hier niet zoals in andere passages, de stem uit den hoge gehoord. Als men de Evangelies leest, merkt men dat Jezus op ander belangrijke momenten van Zijn leven op aarde, de geruststellende stem van God gehoord heeft, die de tekenen begeleidde van de aanwezigheid van de Vader en die Zijn instemming manifesteerde met Zijn weg van liefde. Doch, als de dood van de Gekruisigde nadert, valt de stilte, zwijgen de stemmen, maar de liefdeblik van de Vader blijft gericht op de liefdegave van de Zoon.
Doch wat is de betekenis van Jezus’ gebed, van deze uitroep tot Zijn Vader: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”. Twijfelt Hij over Zijn zending, over de aanwezigheid van de Vader? De woorden die Jezus tot de Vader richt zijn de aanvang van Psalm 22, waarin de psalmist tegen God de spanning uitspreekt die hij beleeft tussen het gevoel van verlatenheid en de zekerheid van Gods aanwezigheid bij Zijn volk.
De psalmist bidt aldus: “Ik roep overdag, gij antwoordt niet; Des nachts, maar ik vind geen rust. Toch troont Gij in het heiligdom, Gij, Israëls hoop!” (Ps.22,3-4) De psalmist spreekt over een “roep” die heel het leed van zijn gebed uitdrukt tot God die schijnbaar afwezig is: in ogenblikken van angst wordt gebed een roep.
En dat is ook wat gebeurt in onze relatie met de Heer: in de moeilijkste en pijnlijkste situaties, wanneer het lijkt dat God niet hoort, moeten wij niet aarzelen om Hem heel de last toe te vertrouwen die op ons hart weegt, we moeten geen angst hebben heel ons leed uit te roepen tot Hem, we moeten overtuigd zijn dat God nabij is, zelfs als Hij schijnbaar zwijgt.
Door op het kruis de woorden van de Psalm te herhalen: “Eloï, Eloï, lama sabaktani?” door de woorden van de psalmist uit te roepen, bidt Jezus op het ogenblik van de ultieme afwijzing door mensen, op het ogenblik van de verlatenheid; Hij bidt, maar met een psalm, in het besef van de aanwezigheid van God de Vader, zelfs in dit uur waarin Hij het menselijk drama van de dood voelt. Maar dan kunnen wij ons afvragen: hoe is het mogelijk dat zo een machtige God niet tussen beide komt om Zijn Zoon aan die verschrikkelijke beproeving te onttrekken? Het is belangrijk te begrijpen dat het gebed van Jezus niet de wanhoopskreet is van iemand die de dood tegemoet gaat, noch de schreeuw van wie zich verlaten weet.
Jezus eigent zich op dat ogenblik Psalm 22 helemaal toe, de Psalm van het volk van Israël dat lijdt; zo neemt Hij niet alleen het leed van Zijn volk op zich, maar ook dat van alle mensen die lijden, die door het kwaad verdrukt worden en legt Hij dit alles tegelijk in Gods hart, met de zekerheid dat Zijn roep bij de verrijzenis zal verhoord worden: “De uiroep in de uiterste kwelling is tezelfdertijd zekerheid van Gods antwoord, zekerheid van heil – niet alleen voor Jezus zelf, maar voor de ‘velen’.”
Dit gebed van Jezus houdt extreem vertrouwen en overgave in Gods handen in, zelfs wanneer Hij afwezig lijkt, wanneer Hij lijkt te zwijgen, overeenkomstig het plan dat voor ons onbegrijpelijk is. In de Catechismus van de Katholieke Kerk lezen wij: “Maar in de verlossende liefde die Hem altijd met de Vader verenigde, heeft Hij ons aangenomen toen wij door de zonde van God afgedwaald waren, zodat Hij op het kruis in onze naam kon zeggen: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’. Hij lijdt in gemeenschap met ons en voor ons; Zijn lijden vloeit voort uit de liefde en draagt de verlossing, de overwinning van de liefde, reeds in zich.
De personen die aanwezig zijn aan de voet van het kruis kunnen het niet begrijpen en denken dat Zijn uitroep een smeekbede tot Elia is. In een levendige scène, proberen ze Zijn dorst te lessen om zijn leven te verlengen en te zien of Elia Hem werkelijk te hulp komt, maar een grote schreeuw stelt een einde aan het aardse leen van Jezus en hun wens. Op dat extreme ogenblik, laat Jezus Zijn hart Zijn leed uitschreeuwen, maat tegelijk laat Hij Zijn aanvoelen van de aanwezigheid van de Vader opwellen en Zijn instemming met Diens heilsplan voor de mensheid.
Ook wij, worden onophoudelijk geconfronteerd met het “nu”van het lijden, van Gods stilte – we drukken het zo dikwijls uit in ons gebed – maar wij staan ook tegenover het ‘nu’ van de verrijzenis, van het antwoord van God die ons lijden op zich genomen heeft, om het met ons te dragen en om de vaste hoop te geven dat het overwonnen is.
Brengen wij onze dagelijkse kruisen in gebed bij God, met de zekerheid dat Hij aanwezig is en naar ons luistert. De kreet van Jezus herinnert ons eraan hoezeer wij in ons gebed de grenzen van ons ik en van onze problemen moeten overstijgen en ons openstellen voor de noden en het lijden van de anderen.
Het gebed van de stervende Jezus op het kruis leert ons uit liefde te bidden voor zoveel broeders en zusters die de zwaarte van het dagelijks leven voelen, die moeilijke momenten doormaken, beproefd worden, die zelfs geen woord van bemoediging horen; laten wij dat alles in Gods hart leggen, opdat ook zij Gods liefde mogen voelen die ons nooit in de steek laat.
* Terug