Onze catechese over God, de Schepper van wat “onzichtbaar” is, hebben ons ertoe geleid om ons geloof, voor zover het de waarheid over de boze en de satan betreft, te verduidelijken en te versterken. De boze was zeker niet door God, de hoogste Liefde en Heiligheid gewild, en de wijze en sterke Goddelijke Voorzienigheid weet ons bestaan tot de overwinning over de vorst van de duisternis te leiden. Het geloof van de Kerk leert ons immers dat de macht van Satan niet oneindig is. Hij is slechts een schepsel, als louter geestwezen weliswaar machtig, maar toch altijd een schepsel met de grenzen van een schepsel, onderworpen aan de wil en de heerschappij van God.
Als Satan in de wereld uit haat tegen God en zijn Rijk aan het werk is, dan is hem dat toegestaan door de Goddelijke Voorzienigheid, die met macht en goedheid het lot van de mens en de wereld leidt. Al berokkenen de intriges van Satan aan de enkeling en aan de samenleving zeker ook veel schade – geestelijke en indirect ook van lichamelijke aard – zo is hij echter toch niet in staat om de uiteindelijke bestemming, waarop de mens en de gehele schepping is gericht, namelijk het goede, te niet te doen. Hij kan de opbouw van het Godsrijk niet verhinderen, waarin op het einde de Gerechtigheid en de Liefde van de Vader tot de van eeuwigheid af in de Zoon, het Goddelijk Woord, voorbestemde schepselen tot hun volle verwezenlijking komen. Wij kunnen zelfs met de H. Paulus zeggen, dat zelfs het werk van de boze tenslotte tot het goede leidt en de uitverkorenen tot roem strekt .
Zo kan de hele geschiedenis van de mensheid gezien worden in dienst van de zich voltrekkende alomvattende verlossing, die gekenmerkt wordt door de overwinning van Christus over de “vorst dezer wereld” . “Gij zult de Heer, uw God, aanbidden en Hem alleen dienen” is het onomstotelijke antwoord van Christus aan Satan.
Op een dramatisch ogenblik van zijn dienst, toen iemand Hem uitdagend beschuldigde de demonen uit te drijven omdat Hij met Beëlzebub, de aanvoerder van de demonen, verbonden zou zijn, antwoordt Jezus met de ernstige en toch ook troostrijke woorden: “Elk rijk dat innerlijk verdeeld is, vervalt tot een woestenij; en geen stad of huis, in zichzelf verdeeld, houdt stand. Als nu de Satan de Satan uitdrijft, is hij met zichzelf in strijd: hoe kan zijn rijk dan stand houden? ….Maar als IK door de Geest Gods de duivels uitdrijf, dan is inderdaad het Rijk Gods tot u gekomen” . “Wanneer een sterke, welbewapend, zijn huis en hof bewaakt, is zijn bezit veilig. Komt er echter iemand die sterker is dan hij en die hem overwint, dan rooft deze zijn volle uitrusting, waarop hij zijn vertrouwen stelde, en verdeelt wat hij bezit als buit”.
De woorden die Jezus met betrekking tot de Satan sprak, vinden hun geschiedkundige vervulling in het kruis en in de verrijzenis van de Verlosser. Zoals we in de brief aan de Hebreeën kunnen lezen, heeft Jezus het menselijk bestaan gedeeld tot op het kruis, “om door zijn dood de vorst van de dood, de duivel, te onttronen, en te bevrijden hen die…. aan onvrijheid onderworpen waren” . Dat is de grote zekerheid van het christelijke geloof: “De vorst dezer wereld is geoordeeld” ; “de Zoon van God is juist gekomen om het werk van de duivel ongedaan te maken” , zoals de H. Johannes ons bevestigt. Christus, de Gekruisigde en Verrezene, heeft zich dus als die “Sterkere” geopenbaard, die de “sterke man”, de duivel, overwint en die Hij de macht ontnomen heeft.
De Kerk heeft deel aan de overwinning van Christus over de duivel: Christus heeft zijn leerlingen inderdaad de macht gegeven om demonen uit te drijven . De Kerk oefentdeze overwinnende macht uit door het geloof in Christus en door het gebed, dat in bepaalde gevallen de vorm van een exorcisme kan aannemen. De historische fase van de overwinning van Christus wordt gevormd door de aankondiging en het begin van de eindoverwinning, van de parousie, van de tweede en uiteindelijke komst van Christus bij het afsluiten van de geschiedenis, waarop het leven van de christen gericht is. Al is het ook waar, dat de aardse geschiedenis verder afloopt onder de invloed “van die geest, die nu werkzaam is in hen die God ongehoorzaam zijn” , zoals de H. Paulus zegt, zo weten de gelovigen toch dat ze ertoe geroepen zijn om voor de uiteindelijke overwinning van het goede te strijden: “Want onze strijd gaat niet tegen vlees en bloed, maar tegen de heerschappijen, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de boze geesten in de hemelen” .
De strijd wordt, naarmate het einde nadert, langzamerhand en in zekere zin steeds heftiger, zoals vooral de Openbaring van de H. Johannes, het laatste boek van het Nieuwe Testament , het doet uitkomen. Maar juist dit boek legt de nadruk op de zekerheid, die ons door de hele Goddelijke Openbaring gegeven is: dat namelijk de strijd eindigt met de uiteindelijke overwinning van het goede. In deze overwinning, die reeds bij voorbaat in het Paasmysterie van Christus inbegrepen is, vervult zich definitief de eerste aankondiging uit het boek Genesis, die de kenmerkende naam van proto-evangelie draagt. Daarin houdt God de slang voor: “Vijandschap sticht IK tussen u en de vrouw” . In deze beslissende fase zal God het mysterie van zijn vaderlijke Voorzienigheid tot voltooiing brengen en degene “aan het domein van de duisternis ontrukken”, die Hij eeuwig “in Christus voorbestemd heeft”, en zal hen “in het Rijk van zijn geliefde Zoon opnemen” . Dan zal de Zoon ook het hele universum aan de Vader onderwerpen, opdat “God alles in alles zij” .
Hier eindigen de catecheses over God, de schepper van al wat zichtbaar en onzichtbaar is, die wij in volgorde van onze uiteenzettingen verbonden hebben met de waarheid over de Goddelijke Voorzienigheid. In de ogen van degenen die geloven, is heel duidelijk het geheim van het begin van de wereld en van de geschiedenis onlosmakelijk verbonden met het geheim van het einde, waarin al het geschapene tot vervulling komt overeenkomstig zijn bestemming. Het Credo, dat vele waarheden zo organisch verbindt, is werkelijk de harmonisch opgebouwde kathedraal van ons geloof.
Op voorgaande en organische wijze konden wij verbaasd het grote geheim van de wijsheid en de liefde van God in zijn handelen als Schepper van het heelal, van de mens en van de wereld van de zuivere geesten bewonderen. Wij hebben de trinitaire eerste oorzaak van dit handelen overwogen, de wijze doelbestemming voor het leven van de mens, die een waar “evenbeeld van God” is en geroepen om zijn volle waardigheid in de aanschouwing van de Goddelijke heerlijkheid te vinden. Wij hebben licht ontvangen over een van de grootste problemen die de mensen verontrusten en waarvan zijn zoeken naar de waarheid vervuld is: het probleem van het lijden en van het kwaad. Aan haar oorsprong staat niet een foutieve beslissing van de kant van God, maar zijn wens en in zekere zin zijn waagstuk om ons als vrije wezens te scheppen, om ons als vrienden te hebben. Uit de vrijheid is het kwaad voortgekomen. Maar God geeft het niet op en in zijn transcendente Wijsheid bestemt Hij ons tot zijn zonen en dochters in Christus en leidt alles met macht en mildheid, opdat het goede niet door het kwade overwonnen wordt.
Nu moeten wij ons door de Goddelijke Openbaring laten leiden bij het onderzoek van de andere geheimen van de verlossing. Intussen hebben wij een waarheid in ons opgenomen, die iedere christen ter harte moet gaan: het bestaan van zuiver geestwezens, schepselen van God, die in het begin allen goed waren en zich dan door een zondige beslissing onherroepelijk hebben gescheiden in Engelen van het licht en in engelen van de duisternis. En terwijl het bestaan van de kwade engelen ons tot waakzaamheid oproept, opdat wij niet aan hun verleidingen toegeven, zijn wij er zeker van dat de overwinnende macht van Christus, van de Verlosser, ons leven omgeeft, opdat ook wij overwinnen. Daarbij helpen ons machtig de goede Engelen, de boden van de liefde van God, tot wie wij ons gebed richten, zoals de overlevering van de Kerk het ons leert: “Engel van God, die mijn bewaarder zijt, aan wie de Goddelijke goedheid mij heeft toevertrouwd, verlicht, bewaar, geleid en bestuur mij. Amen”.