“Ik wil U van ganser harte danken, ten aanschouwen van de Engelen voor U zingen en spelen” (Ps 138,1).
Op verzoek van de hoogwaardige delegaat van de Heilige Stoel. Pater Benoit Duroux OP, heeft de Congregatie voor het Geloof ten behoeve van het Opus Sanctorum Angelorum een toewijding aan de Heilige Engelen goedgekeurd. De Congregatie verklaarde daarbij, dat de voorgelegde formule van een toewijding aan de H.Engelen “niet in strijd is met de theologisch - spirituele traditie van de Kerk”. Deze toewijding moet verstaan worden in de zin van de “patristische en thomistische traditie en in die van de Katholieke Reformatie”,alsook in die van het Tweede Vaticaanse Concilie, “want alleen door een positieve verankering in de Traditie kan zij haar eigen plaats vinden onder de vele vormen van katholieke devoties”. Daarom willen wij ons in deze rondzendbrief verdiepen in de zin en de doeleinden van heilige toewijdingen binnen de Kerk - vooral die welke de Engelen aangaan.
Waarom werden eigenlijk in het decreet van de Geloofscongregatie van 6 juni 1992 betreffende het Opus Angelorum “de verschillende vormen van toewijdingen aan de Engelen verboden”? De Geloofscongregatie had zorgen met betrekking tot een juist fundament en een gezonde ontwikkeling van het Engelenwerk binnen de Kerk. Daarom werden door de Congregatie samen met het decreet ook een aantal princiepen en bijpassende richtlijnen gepubliceerd, die gelden voor elke spiritualiteit binnen de Katholieke Kerk. Zo kan voor elke kerkelijke spiritualiteit allen maar het Depositum Fidei, d.w.z. het katholieke geloofsgoed fundament zijn. Een profetisch charisma mag een geestelijke impuls geven en een nieuw licht werpen op geloofswaarheden die eventueel in vergetelheid geraakt zijn. Maar een charisma mag daarbij nooit een ander fundament hebben dan het Depositum Fidei. Daarmee werden niet alle binnen de Kerk bestaande toewijdingen aan de Engelen veroordeeld;verboden werden alleen de toewijdingen aan de Engelen, zoals die in het Opus Angelorum begrepen en afgelegd waren. Voordat wij de tekst van de intussen voor het Opus Angelorum goedgekeurde toewijding aan de Engelen in de volgende rondzendbrief voorstellen, willen wij uitleggen, hoe zo’n toewijding aan de H. Engelen geworteld is in de overlevering van de Katholieke Kerk.
In het algemeen betekent een “toewijding” een bestemmen van personen en voorwerpen voor de goddelijke eredienst. Het gewijde wordt aan het profaan gebruik onttrokken en in de heilige dienst van God gesteld. Deze heilige afzondering geschiedt door een direct ingrijpen van God of door een rituele act, een zegening. Elke toewijding in de heilsgeschiedenis gaat van God uit: Hij is het, die de mens in zijn dienst roept en uitverkiest tot gemeenschap met Hem. Omdat God een liefdesbond wil,veronderstelt deze wijding het vrije antwoord van het schepsel. Daarom mag ook het antwoord van de mens aan God ‘toewijding’ genoemd worden. Het geheim van de toewijding vinden wij al herhaalde malen in diverse vormen in de heilsgeschiedenis van het Oude Verbond, voordat het in Jezus Christus zijn uiteindelijke voltooiing vond.
In het Oude Verbond heeft God het hele volk Israel uitverkoren en ‘geheiligd’, d.w.z. ‘afgezonderd en in zijn priesterlijke dienst gesteld’.1) Hij heeft daarmee tot verheerlijking van zijn Naam een verbond gesloten met het volk Israel. Uit dit priesterlijk volk koos God op een bijzondere wijze de stam Levi ‘en stelde deze aan in dienst van de liturgie’.2) De priesters werden ‘tot welzijn van de mensen ingezet in Gods dienst om offers op te dragen voor de zonden’.3) Doel van de wijding, bij volk en ook bij priesters, is de verheerlijking Gods. Deze echter verlangt de heiliging van de personen die geroepen zijn tot vereniging met God.
De oorspronkelijke en belangrijkste toewijding is die van de menselijke natuur van Christus, het vlees geworden Woord van God, waarop alle overige toewijdingen gericht zijn. Hij, de Messias, de Gezalfde (=Gewijde),is de middelaar tussen God en de mensen, de ware Hogepriester, het Hoofd van de Kerk. De toewijding, afzondering en heiliging van het volk Gods van het Oude Verbond met zijn eredienst en priesterschap was een voorbeeld, een ‘voorafschaduwing’ van het Nieuwe Verbond, dat Christus in de kracht van zijn offer en zijn ‘zelfwijding’ instelde: “Ik heilig (wijd) mij voor hen, opdat ook zij in de waarheid geheiligd (gewijd) zijn”.4) Pas in en door Jezus Christus ontvangt de door God ingestelde wijding een werkzame verzegeling door de Heilige Geest.5)
Door de dienst van de Kerk bewerkt Christus vooral in de sacramenten van het doopsel, het vormsel en het priesterschap de wijding van de mensen en geeft Hij hun aandeel aan zijn eigen priesterschap en zijn heiligheid: “Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige stam, een volk,dat zijn bijzonder eigendom geworden is, opdat gij de grote daden verkondigt van Hem, die u uit de duisternis heeft overgebracht naar zijn wonderbaar licht”.6) Ten bewijze van dit aandeel krijgen, wordt het sacramenteel merkteken afgedrukt op de ziel. Het is een onuitwisbaar, geestelijk teken van het verbond en van de toewijding aan God. Door deze sacramenten krijgen de gelovigen met de heiligmakende genade ook deel aan het priesterlijk ambt van Christus. Daarom zijn zij niet meer ‘van de wereld’,7) maar door hun verbondenheid met Christus ‘gewijd aan de dienst van God’.
Omdat het bij de genoemde sacramenten gaat om een verbond tussen God en de mensen, moet de mens deze sacramentele wijdingen in geloof vrijwillig ontvangen en in hun kracht een welgevallig leven leiden tot Gods eer. Door hun deelname aan priesterschap van Christus worden de christenen in staat gesteld God een bovennatuurlijke verering aan te bieden en mee te werken in de liturgie. De goddelijke deugden van geloof, hoop en liefde verenigen ons direct met God. Daarbij is de godsdienstigheid de deugd, waardoor de mens zich volledig aan God onderwerpt en Hem de schuldige eer bewijst in eredienst en vroomheid van leven.8)
St. Thomas onderscheidt als volgt tussen de deugden van liefde en godsdienstigheid: “Tot de liefde behoort de onmiddellijke overgave van de mens aan God. Deze is een zekere vereniging van de geest met God. Bij de werken van de goddelijke eredienst hebben wij daarentegen rechtstreeks te doen met de deugd van godsdienstigheid, indirect echter ook met de deugd van liefde, in zo ver de liefde de grondslag is van de godsdienstigheid”.9)
De godsdienstigheid bereikt haar hoogtepunt in de viering van de liturgie. “Wanneer het verbond van God en de mensen in de viering van de Eucharistie opnieuw bekrachtigd wordt, worden de gelovigen door de dringende liefde van Christus aangetrokken en ontstoken. Aan de liturgie, met name aan de Eucharistie, ontstroomt als uit haar bron rijkelijk de goddelijke genade. Daarbij voltrekt zich in Christus het werk van de heiliging der gelovigen, samen met het werk van de verheerlijking Gods. Het is op Hem als op haar einddoel dat heel de werkzaamheid van de Kerk gericht is”.10) Eerste en hoofdzakelijke act van godsdienstigheid is de overgave, devotio. St. Thomas zegt: “Het woord ‘overgave’ is afgeleid van ‘zich overgeven’. Daarom noemt men ‘aan God overgegevenen ( Godgewijden) degenen die zich helemaal aan Hem schenken.11) Men kan daarom ‘devotio’ passend vertalen als ‘godsdienstigheid’, ‘gezindheid tot wijding aan God’.
In het algemeen zijn “alle christenen uit elke rang en stand geroepen tot de volheid van het christelijke leven en tot de volmaakte liefde”.12) Dat betekent allereerst het streven naar de volmaaktheid overeenkomstig de in doopsel en vormsel ontvangen wijding en de daarmee verbonden grondverplichtingen: het onderhouden van de geboden van God en de deelname aan de liturgie van de Kerk. Daar bovenuit bestaat er nog een volmaaktere wijze om deze wijding te leven: “Vanaf het begin van de Kerk hebben mannen en vrouwen door het opvolgen van de evangelische raden Christus in een grotere vrijheid nagevolgd en ernaar gestreefd Hem nog uitdrukkelijker gelijkvormig te worden, en hebben daarbij ieder op zijn wijze een godgewijd leven geleid”.13)
Wie volmaakt wil zijn, kan zich God op een nieuwe wijze toewijden, namelijk door het volmaakt afstand doen van aardse goederen, van de echtelijke staat en de vrijheid over zijn eigen leven te beschikken, om Christus nog van meer nabij na te volgen en Hem helemaal toe te behoren. De Kerk neemt in de naam des Heren de geloften van het godgewijde leven aan.14) De geloften, begrepen als werken in dienst van God en tot zijn verheerlijking, gelden als vormen van godsdienstigheid en overgave (devotio).
In zover bestaan er twee vormen van ‘devotio’ naargelang de aard van het antwoord dat de mensen God geven: allereerst dat van het ontvangen van de sacramenten, dan dat van een professie van de evangelische raden. In beide gevallen wordt de mens op een speciale wijze van de wereld afgezonderd en in staat gesteld tot een God welgevallig leven. Omdat het verbond tussen God en de mensen gesloten wordt onder wederkerige beaming en aanvaarding, staat hetzelfde woord ‘toewijding’ zowel voor de goddelijke roeping als voor het antwoord daarop van de mensen.
In het leven van de Kerk bestaan behalve de sacramentele wijdingen en die van het godgewijde leven nog andere akten van overgave, van ‘devotio’. Daarin stellen de gelovigen zich onder een bijzondere bescherming van God of verplichten zij zich tot vormen van godsdienstigheid en goede werken, waarvan zij bijzondere genaden en zegeningen verwachten. Het gaat hier om toewijdingen in een afgeleide zin van het woord. Naar rang en betekenis staan zij onder de toewijding van de professie van de evangelische raden, maar vallen ook onder de deugd van ‘devotio’.15) De reden is, dat zij een voornemen of een verplichting inhouden, die gelovigen voor langere tijd of voor blijvend op zich nemen. Het klassieke voorbeeld hiervan is de toewijding aan het Allerheiligst Hart van Jezus.
“Onder alle met de verering van het Heilig Hart van Jezus verbonden oefeningen van vroomheid valt de gelovige toewijding van onszelf en al ons bezit aan het Goddelijke Hart van Jezus op…… Deze wijdingsact beoogt en versterkt het eenworden met Christus”.16) De devotie tot het Heilig Hart van Jezus is “een aller verhevenste daad van godsdienstigheid, omdat zij de volledige en absolute wil van ons eist om ons weg te schenken en toe te wijden aan de liefde van de goddelijke Verlosser”17). Bij de Heilig-Hartverering gaat het “om een godsdienstigheid, die buitengewoon nuttig is voor het bereiken van de christelijke volmaaktheid”.18)
Doel van de ‘devotio’ is steeds de verheerlijking van God. Nu stelt zich de vraag, of ook heilige schepselen vereerd kunnen worden. Inderdaad worden de Moeder Gods, de Engelen en Heiligen in de liturgie vereerd. St. Thomas verklaart waarom: “De verering van de heiligen Gods beperkt zich niet tot de verering van God alleen, doch gaat verder, in zo ver wij in de dienaren Gods God zelf vereren. Maar daarbij blijft onze blik toch steeds gericht op God”. 19)
Verschillende devoties hebben in het verloop der geschiedenis als vanzelf geleid tot toewijdingen, die zich niet alleen tot God, maar ook tot de schepselen richten, tot Maria, de heilige Engelen en de Heiligen. Dergelijke toewijdingen zijn als de voldragen vrucht van de betreffende devotie of verering. Het laatste doel van deze toewijdingen aan heilige schepselen is immers een zekere gemeenschap in de liefde met hen, waardoor de gelovigen hopen God nog meer te mogen beminnen en Hem nog beter te kunnen dienen. Dit heeft vooral betrekking op het heiligste Schepsel, de Moeder van God.
De wortels van de toewijding aan Maria gaan terug op de vroegste eeuwen van het christendom. Een van de oudste gebeden tot Maria, het “Onder uw bescherming”, bevat al een act van overgave, waarmee de gelovigen zich stellen onder de bescherming van de Moeder van God. Volgens de H. Lodewijk Maria Grignion de Montfort bestaat de toewijding aan Maria daarin, “dat men zich helemaal aan de Moeder Gods toewijdt, om daardoor helemaal aan Jezus Christus toe te behoren” . De toewijding aan Maria brengt als verplichting mee een bewuste hernieuwing van de doopbeloften en als vrucht een overeenkomstig bewuste moederlijke bijstand van Maria. De heilige Grignion baseert dus de toewijding aan Maria op de wijding in het doopsel, die hij als een verbond verstaat, maar tegelijk op het middelaarschap van Maria, ontspringend aan dat van Christus. De grotere daarmee verbonden verplichting bestaat daarin, dat “men al zijn werken door Maria, met Maria, in Maria en voor Maria verricht, om ze op een volmaaktere wijze door Christus, met Christus, in Christus en voor Christus te verrichten”.20)
In een toespraak tot de leden van de Mariacongregatie zei Paus Pius XII: “De toewijding aan de Moeder Gods… is een volledige overgave van zichzelf voor het hele leven en voor de eeuwigheid; zij is niet een puur uiterlijke of gevoelsmatige, maar een werkzame gave, die zich openbaart in een ijverig christelijk en mariaal leven en in een apostolische gezindheid. Daardoor worden de leden van de Mariacongregatie dienaars van Maria, worden zij a.h.w. haar zichtbare handen op aarde, vol van de energie van een rijk innerlijk leven, dat zich in alle uitingen van solide vroomheid, godsdienstigheid, naastenliefde en zielenijver meedeelt”.21)
Toen Paus Johannes Paulus II in 1984 samen met alle bisschoppen ter wereld de toewijding voltrok aan de Moeder van God, bracht hij deze toewijding in verbinding met die, waarin Jezus zichzelf aan de Vader wijdde omwille van ons heil. “Voor u, Moeder van Christus, voor uw Onbevlekt Hart, willen wij ons vandaag samen met de hele Kerk verenigen met die wijding, waardoor uw Zoon uit liefde tot ons zichzelf aan de Vader gewijd heeft, toen Hij sprak: “Ik heilig Mij voor hen, opdat ook zij in de waarheid geheiligd worden”.22)
In dit wijdingsgebed gaat het om een met de hulp van Maria verdiepte vereniging met de wijding van Jezus, de goddelijke Verlosser, voor het heil der wereld. De toewijding aan Maria heeft dus als eigenlijk doel Christus zelf. Daarmee wordt de mens niet alleen ontvanger van de genade van de Verlossing, maar neemt hij met Maria al evenzeer actief deel aan het Verlossingswerk zelf!
De mogelijkheid van een toewijding aan de heilige Engelen is af te leiden uit de natuur van de deugd van godsdienstigheid. “De Kerk vereert de Engelen”23) en beveelt hun verering tot verheerlijking van God aan: “In waarheid is het billijk en recht, U, almachtige Vader, te danken en in de heerlijkheid van de Engelen uw macht en grootheid te prijzen. Want het strekt U tot eer en lof, wanneer wij hen eren, die Gij geschapen hebt”.24)
De H. Bernhard van Clairvaux laat zien, wat voor een liefde wij jegens de Engelen zouden moeten beoefenen: “Hij (God!) beveelt zijn Engelen , u te behoeden op al uw wegen”.25) Welk een eerbied moet dit woord u inboezemen, welk een overgave in u teweegbrengen en welk vertrouwen moet het u geven. Eerbied vanwege hun aanwezigheid, overgave vanwege hun welwillendheid, vertrouwen vanwege hun bescherming…Laat ons dus deze grote beschermers toegedaan en hen dankbaar zijn, hun liefde beantwoorden en ze eren, zoveel wij maar kunnen, zoals het onze plicht gebiedt. Heel onze liefde en verering moeten echter Hem gelden, door Wie hun en ons alles geschonken wordt, ook dat wij kunnen vereren en beminnen alsook eer en liefde ontvangen”.26) In zulk een gezindheid van verering, overgave, dankbaarheid en vastberadenheid drukt zich het wezen van een toewijding aan de Engelen uit, die niet bij de Engelen blijft staan, maar steeds God op het oog heeft.
In het Oude Verbond stelde God Zelf zijn volk onder de bescherming van de heilige Engelen.27) Als Vorst van de hemelse Legerscharen werd St. Michaël als bijzondere verdediger van het volk Gods aangezien.28) In de Kerk gaat de verering van de aartsengel Michaël terug op de eerste eeuwen. Al in de vroegste tijden werden ook de andere heilige Engelen vereerd. Als spoedig werden kerken aan hun toegewijd en werd het volk Gods onder hun hoede en beschermheerschap gesteld. Toen na het Concilie van Trente29) de toewijdingen aan het Hart van Jezus en Maria opbloeiden, waren er op allerlei plaatsen ook al toewijdingen aan de heilige Engelen. In de 19e eeuw werden deze toewijdingen tot een veel verspreide en erkende vorm van godsdienstigheid. Meerdere broederschappen ter ere van de H. Engelen verbonden de opname van nieuwe leden met een dergelijke toewijding. De Kerk heeft zulke verenigingen op vele wijzen bevorderd en de betreffende wijdingsgebeden goedgekeurd.
In de toewijding aan de H. Engelen komt de eenheid van de pelgrimerende en triomferende Kerk tot uitdrukking. De H. Augustinus schrijft: “Deze beide delen van de Kerk zullen ooit ook één zijn in het gezamenlijke geluk van de eeuwigheid, ja, zij zijn reeds nu door de band der liefde een gemeenschap, die geen ander doel heeft dan de verering Gods”.30) En in de na-conciliaire catechismus lezen wij: “In het geloof heeft het christelijk leven reeds hier op aarde deel aan de gelukzalige gemeenschap van de in God verenigde Engelen en mensen”.31)
Zoals de toewijding aan de Moeder van God, is ook de toewijding aan de heilige Engelen een verbond, dat gevestigd is op de toewijding aan Christus in het sacrament van het doopsel. In het doopsel verzaken wij aan de gevallen Engelen en zeggen: “Ja” tot Christus. Dit “Ja” tot Christus en de vereniging met Hem brengt niet alleen de verbondenheid met onze medemensen in de Kerk met zich, maar al evenzeer de gemeenschap met de H. Engelen,32) omdat Christus niet alleen het hoofd is van de mensen, maar ook dat van de Engelen.33) Meerdere kerkvaders wijzen op het verband van het doopsel met de wereld van de H. Engelen. De H. Cyrillus van Jeruzalem schrijft: “Broeders, ieder van u – dopelingen – moet in tegenwoordigheid van tienduizenden Engelen aan God voorgesteld worden. De Heilige Geest zal uw zielen bezegelen. Gij zult opgenomen worden in de legerdienst van de grote Koning”.34)
Paus Leo de Grote beschrijft de christelijke belijdenis en de genade van de verlossing door Christus als een eed, afgelegd op het vaandel, waardoor wij worden tot strijders in het hemelse leger. “Zo wordt gij, die uit vergankelijk vlees geboren zijt, uit de Geest van God herboren en verkrijgt gij door genade, dat wat gij door uw eigen natuur niet bezat: zo moogt gij God uw Vader noemen…. Ondersteund door de hulp van boven, moet gij handelen naar Gods Wil! Neem daarom, zolang gij op aarde verwijlt, de Engelen tot voorbeeld! Laaf u aan de kracht van hun onsterfelijk wezen en strijd vol vertrouwen tegen de vijandige bekoringen, tot bescherming van uw aan God welgevallig leven. En als gij als strijder in het hemels leger uw eed trouw gebleven zijt, is het aan geen twijfel onderhevig, dat u voor uw overwinning in dienst van de eeuwige Koning de zegekroon zal toevallen”.35)
Deze gemeenschap met de H. Engelen wordt vooral in de traditie van het christelijke Oosten nog intensiever beleefd in de professie van de evangelische raden. “Het christelijk Oosten wijst op deze dimensie, wanneer het de monniken beschouwt als Engelen Gods”.36) Het verlangen naar een leven in gemeenschap met de H. Engelen beperkt zich evenwel niet tot de godgewijde stand: “Men kan ontelbare bladzijden van christelijke literatuur aanvoeren met geloofwaardige en heerlijke getuigenissen van de hunkering naar de Stad van de Engelen, die ‘grote, wijdse en hemelse Stad’, wier burgers ‘zich verheugen in de aanschouwing Gods’, omdat God Zelf het steeds nieuwe schouwspel is, dat de zaligen schouwen”.37)
De toewijding aan de H. Engelen is een verbond. De in het doopsel impliciet voltrokken gemeenschap met de H. Engelen wordt door de toewijding bewust en uitdrukkelijk beaamd. De mens vertrouwt zich in broederlijke liefde aan de H. Engelen toe als aan de geheel heilige, reeds onherroepelijk met God verenigde broeders en medeknechten voor God.38) Daardoor stelt hij zich bewust open voor hun dienstbaarheid en hulp. Tegelijk verplicht zich de mens tot luisteren naar en gehoorzamen aan hun vermaningen,39) die steeds de verheerlijking van God en de vervulling van zijn Wil tot voorwerp hebben. Hij streeft naar een innige samenwerking met hen tot uitbreiding en verdediging van het Rijk Gods op aarde en naar een zo volmaakt leven als mogelijk als lid van de heilige Kerk.
Een toewijding aan de H. Engelen maakt ernst met hun heilszending jegens de mensen als dienaren van Christus.40) Zij betekent een vrijwillige binding aan de heilige Engelen, om met hun bijstand en in navolging van hun deugden naar de bij ons mensen passende christelijke volmaaktheid te streven en samen met hen in de apostolische zending van de Kerk tot heil van de zielen mee te werken. Door de toewijding aan Maria verricht de mens alle werken door, met en in Maria, om ze nog volmaakter met en in Christus te volbrengen. Insgelijks geldt ook voor de toewijding aan de Engelen: de mens streeft ernaar, alles zoveel als mogelijk zoals de H. Engelen en met hen te doen, om nog volmaakter met Christus verenigd en in Hem omgevormd te worden.
P. William Wagner ORC