“Ik geloof dat hij het werkelijk was…”

“Gustaaf is verdwenen”. Bliksemsnel verbreidde zich dit nieuws in het gehele dorp. Wat zou er met hem gebeuren, met een jongen van net dertien jaar, zonder geld, die van thuis was weggelopen?

GrafkelderIn de eerste nacht van zijn vlucht zocht Gustaaf onderdak op het kerkhof van een dorp. Maar op een of andere manier had hij geen geluk, want het regende heel hard. Om zich tenminste enigszins tegen de regen te beschermen, klom hij op de vensterbank van de kerk, die op de begraafplaats stond, en zette zich in de nis. Maar toen hij zich tegen het verrotte raamkozijn leunde, brak deze door, en Gustaaf stortte met het venster naar beneden, in de grafkelder van de kerk.

Gelukkig brak hij niets, maar hij bleef de hele nacht op deze donkere plek. Toen de volgende morgen de zon opging, ontdekte hij vol angst, dat hij zich in een lege grafkelder bevond. Het raam was op twee meter hoogte.

Hij probeerde langs de wand omhoog te klimmen. Maar omdat deze zeer glad en vochtig was, had hij hiermee geen succes. Uit vertwijfeling begon hij te schreeuwen, maar er kwam geen antwoord. Hij schreeuwde uren lang – niets. Hij hoorde geen voetstappen, niets bewoog – een volledige stilte sloot hem in. Uiteindelijk begon hij – bij wijze van spreken als laatste mogelijkheid – tot zijn Engelbewaarder te bidden. Hij bad en hij schreeuwde de gehele dag, tot hij geen kracht meer had om te schreeuwen. Toen kwam de tweede nacht in de grafkelder.

Op de tweede dag, tegen het middaguur, ging plotseling de deur open en een jonge vrouw kwam binnen met een bezem in de hand. “God zij dank, er komt hulp”, dacht Gustaaf. Maar toen de vrouw de jongen zag, schrok ze zo vreselijk, dat ze deur weer dicht deed en hard wegliep. Ze had gedacht dat ze een ziel uit de andere wereld voor zich had.

Na lange tijd hoorde Gustaaf voetstappen. Er kwamen sterke mannen met de leraar van het dorp en diens dochter. Toen de leraar de jongen zag, riep hij uit: “Jij hebt geluk gehad! Hoe ben jij hier binnen gekomen? De grafkelder wordt slechts een keer per jaar gepoetst. Vanmorgen kreeg ik die gedachte om dit vandaag te gaan doen, en dus vroeg ik mijn dochter om erheen te gaan”.

Toen vertelde de intussen zeer zwakke Gustaaf onder tranen zijn verhaal, en hoe hij uiteindelijk zijn Engelbewaarder had gesmeekt om hem uit deze gevangenis te bevrijden. En hij besloot met de woorden: “Ik geloof, dat hij het werkelijk was, die u deze gedachte ingaf, om de grafkelder te gaan poetsen”.

Terug