De H. Engelen in het leven van Jezus Christus, deel 1

Wij willen onze “tocht” door de H. Schrift voortzetten met de Evangelies: wat berichten de vier Evangelisten over de H. Engelen? Wat heeft JEZUS zelf gezegd en onderricht over de H. Engelen door zijn woorden of door zijn voorbeeld? Wanneer en waar ontmoeten we de H. Engelen in het leven van JEZUS? Dat zijn de vragen die we in deze en in de volgende rondbrieven willen beantwoorden.

De Catechismus van de Katholieke Kerk wijdt een eigen nummer aan dit thema met de titel: “CHRISTUS vergezeld van zijn Engelen”. Nr. 331 zegt: CHRISTUS is het middelpunt van de wereld van de Engelen. Het zijn zijn Engelen. “Wanneer de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid en verge-zeld van alle Engelen…” 1) Zij zijn van Hem, omdat zij door en voor Hem geschapen zijn: “Want in Hem is alles geschapen in de hemelen in op de aarde, het zichtbare en het onzichtbare, tronen en hoogheden, heerschappijen en machten. Het heelal is geschapen door Hem en voor Hem.” 2) Zij zijn des te meer van Hem, omdat Hij hen tot bood-schappers gemaakt heeft van zijn heilsplan: “Wat zijn zij anders dan dienende geesten, uitgezonden ten behoeve van hen voor wie het heil is weggelegd?” 3)

In Nr. 332 beschrijft de Catechismus de zending en de opgave van de H. Engelen in de gehele heilsgeschiedenis, die toch geheel op CHRISTUS gericht is. Het Oude Testament speelt hierin ook een grote rol, want “het Heilsplan van het Oude Testament was vooral daarop gericht, om de komst van CHRISTUS, de Verlosser van allen, …voor te bereiden.” 4)

De Catechismus zet uiteen: Zij (de Engelen) zijn er vanaf de schepping en in heel de heilsgeschiedenis, zij kondigen van verre en van dichtbij dit heil aan en staan in dienst van het GODdelijk plan van de verwezenlijking hiervan: zij sluiten het aards paradijs, 5) beschermen Lot, redden Hagar en haar kind, 6) houden Abrahams hand tegen, 7) door hun dienstwerk wordt de Wet meegedeeld, 8) zij leiden het volk van GOD, 9) zij kondigen geboorten en roepingen aan 10) zij staan de profeten bij, om maar enkele voorbeelden te noemen. Tenslotte is het de Engel Gabriël die de geboorte van de Voorloper en van JEZUS zelf aankondigt.In Nr. 333 geeft de Catechismus een kort overzicht over het hele leven van JEZUS en hoe de H. Engelen in zijn leven aanwezig zijn: Vanaf de menswording tot de hemelvaart is het leven van het mensgeworden Woord omgeven door de verering en de dienst van de Engelen. Wanneer GOD ‘de Eerstgeborene de wereld binnenleidt, zegt Hij: ‘Alle Engelen GODs moeten Hem hulde brengen’” 11) Hun lofzang bij de geboorte van CHRISTUS klinkt nog steeds door in de lofprijzing van de Kerk: ‘Eer aan GOD…’”

Zij beschermen JEZUS’ jeugd, 12) dienen Hem in de woestijn, 13) sterken Hem in zijn doodsangst, 14) terwijl Hij door hen uit de handen van de vijanden gered had kunnen worden, zoals eens Israel. 15) Het zijn ook de Engelen die ‘evangeliseren’, 16) wanneer zij de Blijde Boodschap van de menswording en van de verrijzenis van CHRISTUS aankondigen. 17) Zij zullen er zijn bij de wederkomst van CHRISTUS die zij aankondigen, 18) in dienst van zijn oordeel. 19) De Catechismus geeft in dit nummer een prachtige samenvatting, hoe de H. Engelen het leven en het werk van JEZUS door hun aanbidding en hun dienst omgeven.

De vier Evangelisten

Laten we eerst eens zien naar het “viervormig” Evangelie, zoals de Catechismus de berichten van de vier Evangelisten noemt. Het is één Evan-gelie vanuit vier verschillende gezichtspunten.

Marcus

De Evangelist Marcus vermeldt de Engelen in zijn Evangelie drie keer, namelijk * op het einde van zijn bericht over het veertigdaagse vasten van JEZUS in de woestijn, * in een twistgesprek met de Sadduceeën, * na de verrijzenis van JEZUS.

In het martelaarschap van de H. Marcus, in de “Acta marci” en aansluitend daaraan in het Martyrologium Romanum, wordt verhaald, dat hij in zijn doodsstrijd gesterkt werd door Engelen. In het Martyrologium Romanum staat op 25 April letterlijk te lezen: “In Alexandrië de dood van de H. Evangelist Marcus. Hij was de leerling en tolk van de Apostel Petrus. Op verzoek van de Romeinse geloofsgenoten schreef hij zijn Evangelie. Met het oog daarop ging hij naar Egypte en verkondigde als eerste te Alexandrië CHRISTUS en stichtte aldaar een gemeente. Later werd hij vanwege zijn geloof in CHRISTUS gevangen genomen, met koorden geboeid, over rotsbodem gesleept en daardoor zwaar verwond. In de gevangenis werd hij door een Engelverschijning getroost. Op het laatst verscheen hem de Heer zelf en riep hem in het hemelse Rijk. Het gebeurde in het achtste regeringsjaar van Nero.”

Matteüs

In het Evangelie van Matteüs worden het vaakst van alle vier Evangelies de Engelen genoemd, namelijk 15 keer.

Lucas

?50De Evangelist Lucas was een bekeerde heidense arts uit Antiochië in Syrië. Hij begeleidde trouw en offerbereid de volkerenapostel Paulus op diens tweede missiereis in Klein-azië, Macedonië en Griekenland en uitein-delijk verbleef hij ook samen met Paulus in Rome.

Ook Lucas heeft niet alleen in zijn Evangelie, maar ook in de door hem geschreven Handelingen van de Apostelen zeer vaak gewezen op de H. Engelen. Hij doet dit bijzonder in de verhalen over de kinderjaren van JEZUS, waar hij de verschijning van de Engel Gabriël aan de priester Zacharias in de tempel alsook aan de heiligste Maagd in Nazareth uitvoerig schildert. Wij zijn in vorige rondbrieven hierop reeds uitvoerig ingegaan.

Johannes

Het is niet veel wat de lievelingsleerling van JEZUS, Johannes, in zijn Evangelie over de Engelen bericht; eigenlijk zijn het maar drie passages, nl. Joh 1,51 (De roeping van Nathanael); Joh 12,29 (De stem uit de hemel) en Joh 20,12vv (Verschijning van Engelen aan Maria Magdalena).

Veel vaker schrijft Johannes over de Engelen in het boek van de “Geheime Openbaring”, wat het “Boek van de Engelen” in het Nieuwe Testament genoemd kan worden.

Wij willen nu aan hand van de Evangelies door het leven van JEZUS gaan en samen enkele passages overwegen, waarin de H. Engelen een bijzondere rol spelen en hen dus een belangrijke opgave in de heilsgeschiedenis toekomt.

JEZUS in de woestijn

Nadat de H. Engelen de geboorte van Johannes de Doper en van de Menswording aangekondigt hebben, leiden ze de herders naar JEZUS in de stal van Bethlehem. Over de jeugd en het verborgen leven van JEZUS in de H. Familie berichten ons de Evangelisten vrijwel niets. Ze vermelden alleen de episode toen ze gemeenschappelijk naar de Tempel gingen en de twaalfjarige JEZUS in de Tempel achterbleef, hoe ze Hem gezocht en daar teruggevonden hebben.

Met het begin van het openbare leven van JEZUS komen ook de Engelen weer in het blikveld van de Evangelisten. Marcus verhaalt na de doop van JEZUS in de Jordaan: “Terstond dreef de Geest Hem naar de woestijn. Veertig dagen bracht Hij in de woestijn door, terwijl Hij door de satan op de proef werd gesteld. Hij verbleef bij de wilde dieren en de Engelen bewezen Hem hun diensten.” 20)

De Engelen dienden JEZUS

Marcus vertelt het heel simpel: de Engelen dienden Hem… Alsof het iets vanzelfsprekends zou zijn. Ook Matteus vertelt van de zegevierende afweer van de duivel aan het einde van de bekoring: “Nu liet de duivel Hem met rust en er kwamen Engelen om Hem hun diensten te bewijzen.” 21)

De Engelen werden echter reeds enkele regels eerder genoemd, toen de duivel JEZUS met de volgende woorden bekoren wil tot ijdelheid: “Als Gij de Zoon van GOD zijt, werp U dan naar beneden, want er staat geschreven: Aan zijn Engelen zal Hij omtrent U een bevel geven, dat zij U op de handen nemen, opdat Ge uw voet niet zult stoten aan een steen.” 22)

Ongetwijfeld staan de Engelen klaar om hun Heer en Meester te dienen, maar JEZUS wijst de woorden van de duivel af, eveneens met een woord uit de H. Schrift: “Gij zult de Heer uw GOD niet op de proef stellen.” 23) Hierin ligt een belangrijke vermaning voor ons geloofsleven: ook wij zijn vaak in bekoring om GOD resp. onze Engelbewaarder, “op de proef te stellen”. Maar hij is niet onze dienaar. Hij is dienaar van de almachtige GOD in de totale vrijheid van zijn wil.

De Engel is dienaar van GOD

Als GOD hem roept tot de dienst van Engelbewaarder, dan dient hij GOD in ons. Daarom ziet hij ook altijd naar GOD – en slechts “door GOD heen” naar ons. De Engel is geen “engeltje” en ook geen “bewaarengeltje”. Hij is een machtige persoonlijkheid, met veel grotere karaktereigenschappen toegerust dan wij, en ons in alles overtreffend. Wij hebben geen recht om onze Engelbewaarder te bevelen en zelfs beledigd te zijn als hij niet doet wat wij willen, want hij dient de wil van GOD en niet onze wil. Wij moeten eerbied voor hem hebben, want hij staat voor GODs aangezicht. Wij mogen iedere dag danken, dat GOD ons een zo machtige helper gegeven heeft – en wij moeten luisteren naar de Engel als wij hem liefhebben.

* Terug

1) Mt 25,61
2) Kol 1,16
3) Hebr 1,14
4) Dei Verbum 15
5) Vgl. Gen 3,24
6) Gen 21,17
7) Gen 22,11
8) Hand 7,53
9) Ex 23,20-23
10) Vgl. Re 6,11-24; Jes 6,6
11) Hebr 10,6
12) Mt 1,20
13) Mc 1,13:Mt 4,11
14) Lc 22,34
15) Mt 26,53
16) Lc 2,10
17) Mc 16,5-7
18) Hand 1,10-11
19) Mt 13,41
20) Mc 1,12-13
21) Mt 4,11
22) Mt 4,6
23) Mt 4,7; Dtn 6,16