|
Paus Johannes Paulus II: De leer over de SatanGenerale audiëntie op 13 augustus 1986Het thema van de laatste catecheses, die gewijd waren aan het geloofsartikel over de Engelen als schepselen van God, willen wij voortzetten en ons vandaag met het onderzoek van het mysterie van de vrijheid bezig houden, waarvan enige Engelen een gebruik gemaakt hebben die tegen God en zijn heilsplan met betrekking tot de mens gericht was. Zoals de evangelist Lucas getuigt, sprak Jezus op het ogenblik, dat de leerlingen vol vreugde over de bij hun proefmissie geoogste vruchten naar de Meester terugkeerden, een zin uit die tot nadenken stemt: “Ik zag de satan als een bliksemstraal uit de hemel vallen”1) . Met deze woorden bevestigt de Heer dat de verkondiging van het Rijk Gods steeds een overwinning over de duivel inhoudt, maar tegelijkertijd laat hij ook zien dat de opbouw van dit Rijk voortdurend aan de vervolgingen van de boze geest is blootgesteld. De aandacht erop richten, zoals we dat in onze huidige catechese doen, betekent, zich instellen op de toestand van strijd, die in deze laatste periode van de heilsgeschiedenis tot het leven van de Kerk behoort, zoals dat het boek van de Openbaring van Johannes bevestigt2) . Van de andere kant staat het ons toe het juiste geloof van de Kerk duidelijk te maken tegenover degenen die haar vervormd voorstellen, doordat ze de betekenis van de duivel overdrijven en anderen die hem loochenen of zijn schadelijke macht bagatelliseren. De voorafgaande catechese over de Engelen hebben ons erop voorbereid om de in de Heilige Schrift geopenbaarde en door de Overlevering van de Kerk doorgegeven leer over de Satan te begrijpen, d.w.z. over de gevallen engel, de boze geest, die ook duivel of demon heet. Deze ‘val”, gekenmerkt door de afwijzing van God en de daaruit volgende toestand van de verdoemenis, bestaat uit de vrije beslissing van die geschapen geesten, die radicaal en onherroepelijk God en zijn Rijk hebben afgewezen, zich zijn heersersrechten aangematigd hebben en geprobeerd hebben de heilseconomie en de orde van al het geschapene ondersteboven te halen. Een uitdrukking van deze houding blijkt uit de woorden van de verleider aan de stamouders: “Gij zult gelijk worden aan God”3) . Zo probeert de boze geest die houding van rivaliteit, van weerspannigheid en oppositie tegen GOD, die als het ware tot motivering van geheel zijn eigen bestaan geworden is, in de mens over te planten. Wat het Oude Testament in het boek Genesis over de val van de mens mededeelt, wijst op de houding van vijandschap die de satan in de mens wil leggen om hem er toe te brengen in strijd met het gebod te handelen4) . Ook in het boek Job5) lezen we dat de Satan pogingen doet om de mens die lijdt, tot opstand aan te zetten. In het boek van de Wijsheid6) wordt de Satan als de veroorzaker van de dood voorgesteld, die samen met de zonde in de geschiedenis van de mensen is binnengetreden. De Kerk leert in het Vierde concilie van Lateranen in 1215 dat de duivel of satan en de andere demonen “door God geschapen werden, maar door hun eigen wil boos zijn geworden”. Inderdaad lezen wij in de brief van Judas: “Ook de Engelen die hun waardigheid niet bewaard hebben en hun hemels verblijf verlieten, houdt God met onverbrekelijke boeien gevangen in het duister van de onderwereld, in afwachting van het oordeel op de grote Dag”7) . Iets dergelijks wordt er in de tweede brief van Petrus gezegd over “Engelen die zondigden” en die God “niet gespaard heeft, maar naar de onderwereld verwezen en in duistere holen opgesloten heeft, in afwachting van het Gericht”8) . Het is duidelijk dat, wanneer God de zonden van de Engelen “niet vergeeft” Hij dat doet omdat ze in hun zonden bleven, omdat ze eeuwig in de “boeien” van die beslissing zijn, die ze in het begin, toen ze God afwezen, genomen hebben tegen de waarheid van het hoogste en uiteindelijke goed dat God zelf is. In deze zin schrijft de H. Johannes: “De duivel zondigt vanaf het begin”9) . En “hij was een moordenaar van begin af aan en hij bevindt zich niet in de waarheid, omdat er in hem geen waarheid is”10) . Deze teksten helpen ons om de aard en de omvang van de zonde van satan te begrijpen. Ze bestaat uit de afwijzing van de waarheid omtrent God die in het licht van het verstand en de Openbaring gezien wordt als oneindig goed, als de wezenlijke liefde en heiligheid. De zonde was des te groter al naar gelang de geestelijke volmaaktheid en de inzichtelijke scherpzinnigheid van het verstand van de Engelen groter was, al naar gelang hun vrijheid en hun nabijheid tot God groter was. Doordat de satan de gekende waarheid over God door een daad van zijn vrije wil afwijst, wordt hij tot kosmische “leugenaar” en “vader van de leugen”11) . Daarom leeft hij in de radicale en niet meer omkeerbare ontkenning van God en probeert aan de schepping, aan de anderen als beeld van God geschapen wezens en vooral aan de mens zijn tragische leugen over het goed, dat God is, op te dringen. In het boek Genesis vinden we een nauwkeurige beschrijving van deze leugen en vervalsing van de waarheid over God, die Satan, in de gedaante van de slang, aan de eerste vertegenwoordigers van het menselijke geslacht probeert op te dringen: God zou jaloers zijn op zijn voortreffelijke eigenschappen en zou de mens daarom beperkingen opleggen12) . Satan spoort de mens aan om zich van dit opgelegde juk te bevrijden en “als God” te worden. In deze toestand van existentiële leugen wordt de satan – volgens het woord van de H. Johannes – ook tot moordenaar, d.w.z. tot verstoorder van het bovennatuurlijke leven, dat God in het begin had verleend aan hem en de andere als beeld van God geschapen wezens, aan de andere zuivere geestwezens en aan de mensen. Satan wil het leven volgens de waarheid, het leven in de volheid van het goede, van het bovennatuurlijke leven van de genade en van de liefde verstoren. De schrijver van het boek der Wijsheid schrijft: “Door de afgunst van de duivel is de dood in de wereld gekomen en hij wordt ondergaan door diens aanhangers”13) . En in het evangelie maant ons Jezus Christus: “….vreest veeleer Hem die en ziel en lichaam in het verderf kan storten in de hel”14) . Als gevolg van de zonde van de stamouders heeft deze gevallen engel tot op zekere hoogte de heerschappij over de men verkregen. Deze leer heeft de Kerk steeds uitdrukkelijk beleden en verkondigd en het Concilie van Trente heeft ze in het traktaat over de erfzonde bevestigd . Ze vindt een dramatische uitdrukking in de liturgie van het Doopsel, als aan de doopleerling gevraagd wordt om aan de duivel en zijn verleidingen te verzaken. Verschillende verwijzingen naar deze beïnvloedingen van de mens in zijn geestelijke en lichamelijke gesteldheid vinden we in de H. Schrift waarin satan “de vorst van deze wereld”15) , ja zelfs “de god van deze wereld”16) wordt genoemd. We vinden nog vele andere namen die zijn onheilzame betrekkingen tot de mensen beschrijven: “Beelzebub”of “Belial”, “onreine geest”, “verleider”, “de boze”, en tenslotte “de antichrist”17) . Hij wordt met een leeuw vergeleken18) , met een draak, in de Openbaring van de H. Johannes en met een slang19) . Zeer dikwijls wordt het woord “diabolus”, duivel, gebruikt om hem te benoemen. Het is afkomstig van het Griekse “diaballein”, dat betekent: verstoring en scheuring veroorzaken, lasteren, bedriegen of misleiden. En dat alles gebeurt werkelijk vanouds door de boze geest, die de H. Schrift als persoon voorstelt en die betuigt niet alleen te zijn: “Wij zijn met velen” roepen de duivels in het gebied van de Gerasenen Jezus toe20) en over de “duivel en zijn engelen” spreekt Jezus bij de beschrijving van het toekomstige oordeel21) . Volgens de H. Schrift, vooral volgens het Nieuwe Testament, omvatten de heerschappij en de invloed van Satan en de andere boze geesten de hele wereld. Wij denken aan de parabel van Christus over de akker, die de wereld is; aan de parabel van het goede zaad en van het niet goede, dat de duivel midden onder de tarwe zaait, met de bedoeling het goede zaad uit de harten te trekken22) . Wij denken aan de talrijke vermaningen tot waakzaamheid23) , aan het gebed en het vasten24) . Wij denken aan de uitdrukkelijke verzekering van de Heer: “Dit soort kan door niets anders uitgedreven worden dan door bidden en vasten”25) . Het handelen van de Satan bestaat vooral hierin, de mensen tot het kwaad te verleiden, doordat hij hun voorstellingsvermogen en hun hogere vermogens beïnvloedt om ze af te leiden in de richting, die tegengesteld is aan de wet van God. De satan stelde zelfs JEZUS op de proef26) met de uiterste poging om tegen te werken aan de eisen van de heilseconomie zoals ze door God gepland was. Het is niet uitgesloten dat de boze geest het in bepaalde gevallen zo ver drijft, zijn invloed niet alleen op stoffelijke dingen maar ook op het lichaam van de mens uit te oefenen, dan spreekt men van “bezetenheid van de duivel”27) . Het is vaak moeilijk om het buitennatuurlijke, dat in dergelijke gevallen voorkomt, te onderscheiden en de Kerk verklaart zich niet gemakkelijk ertoe bereid en geeft niet gemakkelijk toe aan de neiging om vele feiten aan de directe tussenkomst van de duivel toe te schrijven. Maar vanuit het principe kan men het niet ontkennen dat de satan in zijn wil om schade toe te brengen en tot het kwaad te verleiden, het tot deze uiterste uiting van zijn geweld kan laten komen. Tenslotte moeten we er nog aan toe voegen dat de indrukwekkende woorden van de apostel Johannes “De hele wereld ligt in de macht van de boze”28) , ook op de aanwezigheid van de satan in de geschiedenis van de mensheid wijzen, een aanwezigheid die zich geleidelijk toespitst als de mens en de maatschappij zich van God verwijderen. De invloed van de boze geest kan heel diep in het duister verborgen aan het werk zijn: het beantwoordt immers aan zijn eigenbelang, onherkend te blijven. Deze bijzondere handigheid van de Satan in de wereld bestaat daaruit de mensen te verleiden dat zij zijn bestaan loochenen en wel in naam van het rationalisme en dergelijke denksystemen, die alle mogelijke uitvluchten zoeken alleen maar om zijn werken niet te hoeven toe te geven. Dat betekent echter niet dat de mens zijn vrije wil en zijn verantwoordelijkheid genomen zou worden, en het heilswerken van Christus nietig zou worden. Het gaat veel meer om een conflict tussen de duistere machten van de boze en de kracht van de verlossing. In dit opzicht zijn de woorden van Jezus aan Petrus bij het begin van de passie veelzeggend: “…..Simon, Simon, weet dat de satan heeft geëist u allen te ziften als tarwe. Maar IK heb voor u gebeden dat uw geloof niet zou bezwijken”29) . Daarom begrijpen wij hoe Jezus in het gebed dat Hij ons geleerd heeft, het Onze Vader , dat het gebed van het Rijk Gods is, bijna wrang afsluit in tegenstelling tot vele ander gebeden van zijn tijd. Het herinnert ons aan onze toestand als zodanig, die aan de vervolgingen van de boze, van de tegenstander zijn blootgesteld. De christen, die in naam van Jezus, de Vader aanroept en om de komst van zijn Rijk bidt, roept met de kracht van het geloof: Laat ons niet bezwijken onder de bekoring, verlos ons van de boze! Geef, Heer, dat wij niet in ontrouw vallen waartoe ons degene verleidt, die van het begin af ontrouw was. 1)
Lc. 10,18
2)
Vgl. 12,7
3)
Vgl. Gen. 3,5
4)
Gen. 3,5
5)
Job 1,11; 2,5-7
6)
Vlg. Wijsh 2,24
7)
Jud 6
8)
2 Petr 2,4
9)
1 Joh 3,8
10)
Joh 8,44
11)
Joh. 8,44
12)
Vgl. Gen.3,5
13)
Wijsh. 2,24
14)
Mt. 10,28
15)
Vgl. Joh 12,31; 14,30; 16,11
16)
2 Kor. 4,4
17)
1 Joh. 4,3
18)
1 Petr. 5,8
19)
Gen. 3
20)
Mc. 5,9
21)
Vgl. Mt. 25,41
22)
Vgl. Mt. 13,38-39
23)
Vgl. Mt 26,41; 1 Petr 5,8
24)
Vgl. Mt 17,21
25)
Mc 9,29
26)
Vgl. Lc. 4,3-13
27)
Vgl. Mc.5,2-9
28)
1 Joh. 5,19
29)
Lc. 22,31
|