De verering van de Heilige Engelen

Het in praktijk brengen van de theorie

De belangrijkste doelen van het geestelijk leven

Het eerste doel van alle christelijke vroomheid en derhalve ook van een ware verering van de Heilige Engelen is het groeien in de liefde, opdat wij God met een zuiver hart beminnen, Zijn eer zoeken en in volmaakte overeenstemming met Zijn wil leven. Zodoende gaan wij op de Heilige Engelen gelijken en kunnen in hun loflied instemmen: “Looft de Heer, gij Zijn Engelen, sterke strijders, volvoerend Zijn woord, gij die zijn bevelen moogt horen; looft de Heer, al Zijn hemelse scharen, gij dienaren, volvoerend Zijn wil”.1)

Het tweede doel van de verering van de Engelen is een daaraan beantwoordend groeien in de naastenliefde. De liefde tot de naasten (daar zijn ook de Heilige Engelen bij inbegrepen) zal aan onze groei in de liefde tot God geen afbreuk doen, daar wij immers in de naastenliefde onze naasten omwille van God beminnen.

Deze beide doelen monden geheel en al uit in de zending van de Heilige Engelen, die niets vuriger verlangen dan ons naar God te leiden, naar Zijn Goddelijk Hart, dat de H. Hart van Jezus en H. Engelenplaats is die Hij voor ons heeft bereid (Vgl. Ex. 23,20). Omdat Christus de weg naar het Hart van de Vader is (Vgl. Joh. 14,1 ev.), volgt daaruit, dat de Heilige Engelen zich geheel daarvoor inzetten om de weg voor de komst van Christus in onze ziel voor te bereiden. Zoals Johannes de Doper verheugen zij zich erop Zijn Stem te horen en wensen, dat Hij moge toenemen, terwijl zij Hem graag ter beschikking staan als Zijn dienaren. De nieuwe Katechismus wijst hierop: “Christus is het middelpunt van de wereld van de Engelen. Hij heeft hen tot boodschappers van Zijn heilsplan gemaakt”.2)

Hoe belangrijk is het, dit fundament van het geestelijk leven te begrijpen! Het is noodzakelijk dat wij onze ‘mededienstknechten’, de Heilige Engelen, goed kennen om beter met hen te kunnen samenwerken; het is echter evenzo belangrijk dat wij leren, hoe wij met hen in het donkere licht van het geloof moeten samenwerken, daar ze in de regel onzichtbaar werken.

Nochtans zijn ze werkelijk onze ‘mededienstknechten’. Wij hebben een gemeenschappelijke Heer, een gemeenschappelijke zending, een gemeenschappelijk doel. Deze verbondenheid komt tot uitdrukking in de gemeenschappelijke liturgie, die de gehele Kerk één maakt en waarover de Katechismus zegt: “In haar liturgie voegt de Kerk zich bij de Engelen om de driewerf Heilige God te aanbidden; zij roept hun bijstand in…Vanaf het aardse bestaan neemt het christelijk leven in het geloof deel aan de gelukzalige gemeenschap van Engelen en mensen, verenigd in God”.3)

Als het geestelijk leven verslapt

De beginnelingen in het geestelijk leven grijpen graag naar ieder boek over het geestelijk leven of over de Heilige Engelen dat hun in handen valt, ze roepen de Engelen aan voor alle mogelijke diensten en hulpverlening. Deze uiterlijke geestelijke activiteiten kunnen echter geen blijvende, dragende vreugde schenken, want de vreugde komt alleen vanuit de innerlijke vereniging met God. Daarom begint het enthousiasme van zo velen te verflauwen na een aanvankelijke ijver en inzet. De onvolmaaktheden van de eigenliefde, die hun liefde tot God en hun dienst voor God nog bevlekken, zijn niet de enige reden voor de droefheid en verwarring, die deze zielen moeten doorstaan. Ook onervarenheid en onwetendheid in het geestelijke leven spelen hierin een rol.

H. Apostel PaulusIets nieuws oefent altijd een bijzondere aantrekkingskracht uit! Maar zodra het nieuwe zijn aantrekkelijkheid heeft verloren, zodra de aanvankelijke vertroostingen voorbij zijn, moeten de gelovigen weten hoe ze in de eentonigheid van het leven van alledag vorderingen kunnen maken. Tamelijk snel komt namelijk de tijd, waarin de zielen de geestelijke melk moeten ontwennen en krachtiger voedsel tot zich nemen. “Melk moest ik u geven, geen vaste spijs”, verklaart de H. Paulus, “die kon u nog niet verdragen. Zelfs nu kunt gij het niet”(1Kor 3,2). En de auteur van de brief aan de Hebreeën schrijft: “Wie van melk leeft is een zuigeling; die heeft nog geen weet van de rechte leer”(Hebr. 5,13).

Als de zielen niet bereid zijn om zicht te ontwennen van de ‘melk’ van de geestelijke onmondigheid, dan zullen ze noch de volmaaktheid bereiken, noch een of ander vruchtbaar contact met de Heilige Engelen kunnen onderhouden. Daar deze ontwenning smartelijk is, moeten de gelovigen worden bemoedigd en aangevuurd: “Liefde vervult de gehele wet. Bovendien, gij kent de tijd waarin wij leven, gij weet dat het uur om uit de slaap te ontwaken reeds is aangebroken. Thans is ons heil dichter bij dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht loopt ten einde, de dag breekt aan. Laten wij ons dus ontdoen van de werken der duisternis en ons wapenen met het licht. Laten wij ons behoorlijk gedragen, als op klaarlichte dag”(Rom. 13,10-13).

In hetgeen volgt zouden we graag de beginselen van het geestelijk leven willen doornemen, opdat wij aan ons streven een doel geven, in de donkerheid volhouden en zo kunnen komen tot de vereniging met God en tot een innige vriendschap met de Heilige Engelen. Dit nu zal het begin zijn van een reeks van rondzendbrieven over de grondbeginselen van het geestelijk leven, die ons kunnen leren hoe wij aan de hand van de Engel kunnen groeien.

1. Een vertrouwelijke omgang met God is mogelijk!

Onze eerste les bestaat uit drie eenvoudige overwegingen. Hoewel ze voor het geestelijk leven van fundamenteel belang zijn, worden ze vaak verwaarloosd of over het hoofd gezien. Het eerste punt is het volgende: vriendschap en vereniging met God is voor iedereen mogelijk: “De Vader stelde u in staat te delen in de erfenis van de heiligen in het licht”(Vgl. Kol. 1,12). Eerste vereiste is de heiligmakende genade, waardoor wij tot levende tempels van God zijn geworden, waarin de Allerheiligste Drievuldigheid met vreugde woont. Het wederzijdse in elkaar aanwezig zijn is een wezenlijk kenmerk voor een liefhebbende vriendschap. De liefdevolle genegenheid van God tot ons kan niet groter zijn! Ze bestaat al vanaf eeuwigheid. God heeft ons het eerst bemind en draagt ons een warm hart toe: “God echter bewijst Zijn liefde voor ons juist hierdoor, dat Christus voor ons is gestorven, toen wij nog zondaars waren”(Rom. 5,8).

zonGods liefde is als een stralende middagzon. “Hij is als een licht in onze harten opgegaan, om de kennis te doen stralen van zijn heerlijkheid, die ligt over het gelaat van Christus”(2Kor. 4,6), die het ware Licht is, dat iedere mens verlicht en dat in de wereld kwam (Vgl. Joh. 1,9). De profeet verzekert ons: “Jahweh zelf zal uw licht zijn voor eeuwig, en uw God wordt uw luister”(Jes. 60,19). De H. Paulus verklaart: “Eens waart gij duisternis, nu zijt gij licht door uw gemeenschap met de Heer. Leeft dan ook als kinderen van het licht”(Ef. 5,8).

Het Goddelijk Licht van de genade komt zoveel mogelijk tot ons via de Heilige Engelen, die God tot “laaiend vuur” (Vgl. Hebr. 1,7; Ps. 104,4) heeft gemaakt. Zo verscheen de Engel aan Mozes in een vuur dat opvlamde (Ex. 3,2). In het Nieuwe Testament komen wij een Engel tegen, “die van de hemel neerdaalde. Hij had groot gezag en de aarde straalde van zijn heerlijkheid”(Openb. 18,1; vgl. 10,1).

God zendt Zijn Engelen als onzichtbare bemiddelaars van Zijn Licht en van Zijn Liefde in ons leven: “IK, Jezus, heb Mijn Engel gezonden om u deze openbaringen aangaande de kerken bekend te maken”(Openb. 22,16). Ze maken ons ontvankelijk voor het licht van de Goddelijke Wijsheid en gieten deze straal van de Goddelijke Goedheid in ons hart.

De H. Johannes van het Kruis beschrijft hoe het goddelijke Licht door de Engel heen straalt: “Deze Wijsheid van God (welke deze zielen loutert en verlicht) daalt immers af van de hoogste rangen van de Engelen naar de lagere en vandaar naar de mensen. Daarom wordt ook in de Heilige Schrift van alle werken die de Engelen verrichten en van hun ingevingen naar waarheid en in eigenlijke zin gezegd dat God het doet en dat zij het doen. Want gewoonlijk geeft Hij ze door hen en zij geven ze weer van de ene rij naar de andere zonder enige vertraging. Het is ermee als met een zonnestraal, die achtereenvolgens wordt opgevangen door vele ruiten die op een rij staan. Weliswaar gaat de straal uit zichzelf door alle ruiten heen. Maar toch geeft de ene ruit die straal door en deelt ze mee aan de volgende. Hierbij wordt de straal min of meer gewijzigd volgens de vorm van de ruit (de persoonlijkheid); ….de mens is de laatste, tot wie deze liefdevolle contemplatie van God komt….4)

Als God Zijn Engel uitzendt, krijgt deze de macht om zijn zending goed te voltooien. Daar God en Zijn Engel trouw en betrouwbaar zijn, is het welslagen van onze medewerking afhankelijk. Als de zonnestralen van de Goddelijke genade niet regelmatig en diep in onze zielen doordringen – ons verwarmend en verlichtend – dan ligt het wel daaraan, dat de ruiten van ons hart vuil zijn en zo het naar binnen stralen belemmeren. Wij moeten ze alleen maar schoonmaken, dan zal Zijn Licht zeker binnendringen. De H. Paulus maant ons: “Geliefden, zulke beloften zijn ons gedaan; laten wij ons dan zuiveren van elke smet van vlees en geest, en vol ontzag voor God het werk van onze heiliging voltooien”(2 Kor. 7,1).

Er is geen verdienstelijker inzet en geen moeite wordt door God met meer genaden en hulp van de Engelen beloond dan ons streven naar de vereniging met Hem. In het oprecht zijn best doen om de heiligheid te verwerven, hebben wij de zekerheid dat onze wil overeenstemt met de Wil van God. Het geloof schenkt de zekere kennis, dat God alle dingen zo schikt en leidt, opdat wij heilig worden. Daarom werd de wereld geschapen, werd God mens en stierf Hij voor ons; daarom heeft Hij ons de Heilige Geest en Zijn Engel gezonden, want: “Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen, als dit ten koste gaat van eigen leven?”(Mt. 16,26)

Om in dit leven de vriendschap met God te genieten, moet God oprecht en met volharding worden gezocht. Daartoe is het niet genoeg, alleen maar te hopen dat wij ons na de dood nog net (via het vagevuur) de hemel in kunnen redden. Een echt streven naar de verbondenheid met God zal onze hoop op het eeuwige leven versterken. Een intens streven leidt tot geduld, “volharding tot beproefde deugd en deze weer tot hoop. En de hoop wordt niet teleurgesteld, want Gods Liefde is in ons hart uitgestort door de Heilige Geest Die ons werd geschonken”(Rom. 5,4-5).

Hoop en liefde versterken elkaar zevenvoudig. Daarom zijn de heiligen zozeer verheven boven de andere mensen: “Mijn ziel vergaat van verlangen naar de voorhoven van de Heer; mijn hart, ja al wat ik ben, het roept tot de levende God. Gelukkig die wonen in uw huis, die immer U mogen loven; gelukkig de mensen die sterk zijn in U, ….van kracht tot kracht gaan zij voort om op Sion voor god te verschijnen (Ps. 84,3.5.6.8).

Vriendschap met God maakt niet alleen gelukkig; het één zijn met Hem spoort ook alle ondernemingen van ons leven aan en geeft er zijn doel en richting aan. Zou een man, die na langere tijd van afwezigheid, naar zijn geliefde vrouw huiswaarts keert, er vrede of genot in vinden, bewust zijn schreden van het doel af te wenden? Als zijn liefde groot is, dan zal hij iedere omweg vermijden. Geringe vertragingen veroorzaken een grote smart als de liefde groot is. Dingen die op zich heerlijk zijn, verliezen hun zoetheid bij de gedachte aan de vertraging, die ze veroorzaken.

Omgekeerd zijn moeilijkheden en lasten in die mate zoet voor hem, als ze geschikte middelen zijn om hem nader tot zijn geliefden te brengen. Welke moeder, die haar kind verloren heeft, zou haar koortsachtig zoeken onderbreken om een wandelingetje langs de etalages te maken? Haar angstig bezorgde liefde laat haar iedere andere zorg of ijdelheid vergeten. Hoe groter de liefde is, des te directer en sneller wordt haar gang. De liefde is als de zwaartekracht, merkt de H. Thomas van Aquino op, want de aantrekkingskracht verhoogt de snelheid (intensiteit) in die mate als voorwerpen (geliefden) hun doel naderbij komen.

2. De zekerheid van het doel

De theologen zeggen dat de laatste oorzaak - het einddoel – de oorzaak is van alle andere oorzaken. In de praktijk betekent dit dat het weten, de overtuiging en de vaste hoop het doel te bereiken, de sleutel is tot het welslagen in het geestelijk leven. Abstracte begrippen helpen ons hier weinig. Als ik er niet echt van overtuigd ben, dat de liefdevolle vereniging met God ook voor mij binnen het bereik van het mogelijke ligt, dan zal mijn geestelijk leven krachteloos blijven. Niet eenmaal een dwaas zou de een of andere moeite nemen, als hij niet de hoop had de vruchten van zijn inspanning te genieten. Als Jakob niet de hoop zou hebben gehad, dat hij de hand van Rachel zou krijgen, zou hij zich dan zeven jaren hebben afgesloofd? Als de boer niet op een goede oogst hoopt, zou hij dan soms ploegen en zaaien? Als de visser niet op een goede vangst zou hopen, zou hij dan de netten uitwerpen?

Terwijl zo vele mensen theoretisch de heiligheid voor mogelijk houden, rekenen ze zichzelf niet tot de kandidaten voor de vereniging met God. “Dat is alleen iets voor de heiligen”, zeggen ze. Ontmoedigd door hun eigen armzaligheid en zwakheid, zijn ze ertoe geneigd het feit te ignoreren, dat het heil “niet in de macht der mensen ligt, maar wel in die van God: want voor God is alles mogelijk” (Mk. 10,27). In het bovennatuurlijk leven komt God ons voor meer dan de helft van de weg tegemoet, “God is het immers die zowel het willen als het doen bij u tot stand brengt, om zijn heilsplan te verwezenlijken”(Fil. 2,13). Het is Zijn wil, dat wij rijke vruchten dragen (Vgl. Joh. 15,8). Hij heeft Zijn Engelen uitgezonden om ons naar de plaats te leiden, die Hij voor ons heeft bereid.

Vele zielen zijn ook terneergeslagen, omdat ze tot nu toe zo’n geringe vooruitgang in het streven naar heiligheid hebben gemaakt, en zodoende valt hun prognose voor de toekomst overeenkomstig somber uit. Maar ook zij hoeven zich niet te laten ontmoedigen. Werden Abraham en Mozes niet allebei door een Engel geroepen, nadat ze reeds meer dan 70 jaar oud waren?

dorre woestijnEen ziel die gedurende enige tijd zo zeer door dorheid en moedeloosheid werd geplaagd, dat ze praktisch vanwege haar vele zonden twijfelde aan Gods liefde voor haar, kreeg van haar geestelijk leidsman de verzekering: “Het is een onveranderlijke geloofswaarheid, dat God u met een oneindige liefde bemint en een oneindig verlangen heeft naar de vereniging met u. Dit geloof is een vaster en zekerder fundament voor uw liefdevolle antwoord aan God dan duizenden vergankelijke vertroostingen, hoe verheven ze ook mogen zijn!” Deze woorden waren als een licht dat de ziel doordrong en ze bracht meerdere dagen door in een gelukkige vertrouwdheid met God. Ze had Hem gezocht in de vertroostingen, nu echter had ze Hem gevonden in de zuiverheid van het geloof. En dit geloof beantwoordde God met een overvloed aan troost, opdat ze deze geloofswaarheid onuitwisbaar in haar geheugen zou prenten.

Gods uitnodiging tot heiligheid is alomvattend. Allen zijn uitgenodigd voor het feestmaal. De Engelen worden op de straten en in de steegjes gestuurd om de armsten der armen en de landlopers te halen. De Heer gaf zelfs aan de dienaren de aanwijzing de gasten dringend uit te nodigen om naar de maaltijd te komen (Vgl. Lk 14,22). Het initiatief ligt geheel bij God. Wij hebben geen geld nodig om aan de tafel te gaan zitten:

“Komt allen die dorst hebt, hier is water; en gij, die geen geld hebt, komt, koopt koren en eet zonder geld, en drinkt zonder betaling wijn en melk. Waarom besteedt gij geld aan wat geen brood is, en uw loon aan iets wat niet verzadigt? Luistert aandachtig naar Mij, en gij zult eten wat goed is, en uw honger stillen met uitgelezen spijs. Neigt uw oor en komt naar Mij, luistert en gij zult leven; een eeuwig verbond zal Ik met u sluiten, een blijk van mijn blijvende trouw aan David gezworen”(Jes. 55, 1-3).

God nodigt ons uit en bemoedigt ons om daardoor ons verlangen aan te wakkeren. Verlangen naar God is unieke genade en belofte. Volgens een verklaring van de H. Augustinus kan God ons niet misleiden. Hij zou ons hart nooit een verlangen ingeven, dat Hij niet zou willen vervullen. Bij God bestaat er geen discriminatie en geen al bij voorbaat uitsluiten. Zelfs de verloren zoon werd opnieuw bekleed met de glans van de genade. God Zelf zorgt voor het bruiloftskleed. Waren niet alle mensen slaven van de zonde?

“In Hem (Jezus Christus) heeft Hij (de Vader) ons uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, om heilig en vlekkeloos te zijn voor Zijn Aangezicht …. Uit onszelf waren wij een voorwerp van Gods toorn, evenzeer als de anderen. Maar God, die rijk is aan barmhartigheid, heeft wegens de grote Liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad, ons met Christus ten leven gewekt, hoewel wij dood waren door onze zonden; aan Zijn genade dankt gij uw redding. En Hij heeft ons samen met Hem doen opstaan en zetelen in de hemelen, in Christus Jezus” (Ef. 1,4;2,3-6).

“Hij heeft zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard, voor ons allen heeft Hij Hem overgeleverd. En zou Hij ons na zulk een gave ook niet al het andere schenken?” (Rom.8,32).

Hoe goed verschuilen zich de mensen voor de ontelbare betuigingen van de Goddelijke Liefde; sommige vanuit een soort geestelijke droefheid, die van de boze komt en ze steeds om hun eigen onmacht en ellende laat ronddraaien, in plaats van te kijken naar de almachtige en barmhartige God. Anderen wederom hebben uitvluchten, want alhoewel het dringend verzoek zo uitnodigend is, verplicht het ook: “Voor iedereen is het duidelijk dat alle gelovigen, tot welke stand of staat ze ook behoren, tot de volheid van het christelijk leven en de volmaaktheid van de liefde geroepen zijn”.5) En hier gaat het om. Francisco de Osuna, een Spaanse mysticus uit de 16e eeuw, geeft daarop het volgende antwoord:

“Ik kan me voorstellen, dat u nog steeds erbij blijft, dat uw leeftijd of uw positie, uw temperament, uw ziekte of uw talenten u dispenseren of u uitsluiten van de vereniging met God. Ik weet niet wat ik anders als antwoord naar voren kan brengen dan de woorden van de wijze: “Wie zich afzijdig houdt, zoekt zijn eigen zin en keert zich tegen alle goede raad”(Spr. 18,1). Ik weet niet of uw verontschuldigingen u bevredigen, maar wat mij betreft, vind ik het eenvoudigweg ongehoord en om met de woorden van H. Augustinus te spreken, geloof ik u in het geheel niet, want niets kan de gave om te beminnen uitwissen. Als u mij zou zeggen dat u het niet op zou kunnen brengen om te vasten, ruwe kleding te dragen, te werken of zelfs te gaan, zouden wij u geloven, maar te beweren dat u niet kunt beminnen, is eenvoudig onaanvaardbaar. Als de H. Augustinus dit reeds over de liefde tot de vijanden zegt, hoeveel te meer geldt dit dan voor de liefde tot God, Die ons een onvergelijkelijk grotere reden tot beminnen geeft?”6)

3. Voor de vereniging met God is er slechts één weg: ons hart geheel op Hem te richten

De eenvoudige, voor sommige evenwel harde waarheid is deze: om het even aan welke spiritualiteit wij de voorkeur geven, op één punt zijn alle verschillende richtingen hetzelfde: de vereniging met God kan alleen maar daardoor tot stand komen, dat wij, zoals de H. Engelen, de blik van ons hart geheel op God hebben gericht, “want IK zeg u: zij hebben Engelen in de hemel en deze aanschouwen voortdurend het Aangezicht van Mijn Vader die in de hemel is”(Mt. 18, 10).

Wij kunnen deze waarheid aan de hand van een eenvoudige vergelijking begrijpen. Zou ons soms het zoeken naar het rijk der hemelen minder in beslag moeten nemen dan het zoeken naar een verloren drachme, een verloren schaap of een kostbare parel? Als de mensen zich niet met een daarbij passende overtuiging en vastberadenheid wapenen, zullen ze nooit grote vorderingen in het geestelijk leven kunnen maken. Het is de waakzaamheid van het hart, het onophoudelijk kijken naar God, dat tenslotte degenen die zuiver van hart zijn – de ware vrienden van God – zullen doen uitblinken.

Wij willen nu onze aandacht vestigen op twee soorten van waakzame ijver, die wij in ons streven naar de vereniging met God zouden moeten hebben. De ene soort wordt door God ingestort, de andere is afkomstig van onze eigen inspanningen. De eerste is als het vuur, dat van de staf van de Engel oplaait om het offer van Gideon te verteren (Vgl. Recht. 6,21); het is een bijzondere genade die via de Engel van God komt.

Met het oog op zulke genade schrijft de H. Ignatius: “Vertroosting noem ik een inwendige beweging die in de ziel ontstaat, waardoor deze ontstoken wordt in liefde tot haar Schepper en Heer en dientengevolge geen schepsel op het aanschijn der aarder kan beminnen in zichzelf, maar alleen in de Schepper aller dingen. Vertroosting is het ook, wanneer men tranen stort, die tot de liefde Gods bewegen…7)

Dit zijn grote genaden, die echter hoofdzakelijk worden gegeven met de bedoeling om het vuur levendig te houden en het geloof te versterken en niet bijvoorbeeld, omdat ze een groot genot bevatten. Veel zielen verheugen zich enkel over de vertroostingen, verzuimen echter onverantwoord het vuur van de Goddelijke Liefde door eigen inspanningen te voeden en te behoeden. Dat heeft tot gevolg dat het vuur veel zwakker wordt of geheel uitdooft. De vermaning van Francisco de Osuna overtuigt ons: “Degenen die deze gave (van de ingestorte ijver) bezitten of deze spijs hebben gegeten, zijn verplicht om zich deze eigen te maken, want de gloed en het verlangen naar God duren in de regel niet lang”.8)

De zielen zouden goed met deze gaven van de waakzame ijver moeten werken, zoals de wijze maagden, die zich van genoeg olie hadden voorzien, opdat hun lampen niet voortijdig zouden uitgaan. Vertroostingen zijn geen doel op zich, maar een middel om de ziel te ontvlammen met een vurig verlangen zodat ze niet verflauwt in de dienst voor God en in het beoefenen van de deugden.

Deze vastberadenheid is de tweede manier van de waakzame ijver. Zelfs na veel moeite, zelfs temidden van dorheid zullen zulke mensen zich niet opnieuw wenden tot de vertroostingen van de wereld, maar zij blijven onveranderlijk in hun verlangen om het Aangezicht van God te mogen aanschouwen en nergens te rusten dan alleen in Hem.

“Mijn ziel dorst naar God, naar God Die leven is; wanneer mag ik opgaan, dat ik voor God verschijn? God, mijn God, naar U blijf ik zoeken, mijn ziel dorst van verlangen naar U”(Ps. 42,3;63,1).

Pater William Wagner ORC

1) Ps. 130, 20-21
2) KKK nr. 331
3) KKK nr. 335;336
4) Donkere nacht, Boek II, 12, nr. 3-4
5) Lumen Gentium 40; Vgl. KKK 2013
6) Het derde Alfabet. Klassieken van de westerse spiritualiteit. Het citaat werd ontleend aan de Engels uitgave: Paulist Press, NY 1981, Blz. 47-48
7) geestelijke oefeningen, Nr. 316
8) bijv. blz. 49