|
Paus Johannes Paulus II: De opgaven van de EngelenGenerale audiëntie van 30 juli 1986
Als Het Oude Testament onderstreept vooral de bijzondere deelname van de Engelen aan de betuiging van lofprijzing en verheerlijking, die de Schepper als lofoffer van de kant van de geschapen wereld ontvangt. Op bijzondere wijze spreken de Psalmen daarvan, als ze bijv. uitroepen: “Looft Hem, al zijn Engelen…”3) . Iets dergelijks in Psalm 102: “Looft de Heer, gij zijn Engelen, sterke helden, die zijn bevelen volbrengen, die gehoorzamen aan zijn bevelen!” Dit laatste vers van Psalm 102 wijst erop de Engelen op hun manier volgens het door de goddelijke Voorzienigheid opgestelde plan als “sterke helden…zijn bevelen volbrengen”. Vooral is aan de Engelen de hoede en de bescherming van de mensen toevertrouwd. Ze brengen hun smekingen en gebeden voor GOD, zoals bijv. het boek Tobias zegt4) , terwijl er in de Psalm gezegd wordt: ‘Want Hij zal voor u zijn Engelen ontbieden, om u op al uw wegen te hoeden. Zij zullen u op handen dragen, opdat gij aan geen steen uw voeten zult stoten”5) . Volgens het boek Daniël kan men beweren dat de opgaven van de Engelen als afgezanten van de levende GOD zich niet alleen uitstrekken tot de afzonderlijke mensen en zulke waaraan bijzondere diensten zijn opgedragen, maar ook tot hele naties6) . Het Nieuwe Testament doet de opgaven van de Engelen in hun betrekking tot de zending van Christus als Messias uitkomen, vooral tot het mysterie van de Menswording van de Zoon van God, zoals wij dat zien in het bericht over de aankondiging van de geboorte van Johannes de Doper7) en van Christus zelf8) , in de verklarende woorden aan Maria en Jozef9), in de aanwijzingen aan de herders in de nacht van de geboorte van de Heer10) , in de bescherming van de pas geborene voor het gevaar van de vervolging van Herodes11) .
Verder verhalen de evangelies de aanwezigheid van de Engelen tijdens de 40 dagen van Jezus’ vasten in de woestijn12) . Na de verrijzenis van Christus is het weer Als we verdergaan tot de wederkomst van Christus, tot de parousie, vinden we bij alle synoptici de opmerking, dat “de Mensenzoon ….komt, vergezeld van de Heilige Engelen, in de heerlijkheid van zijn Vader”17) . Men kan dus zeggen dat de Engelen als zuivere geestwezens niet alleen op de hun eigen wijze deelhebben aan de heiligheid van God zelf, maar ook op de beslissende momenten Christus omringen en Hem begeleiden bij de vervulling van zijn heilszending voor de mensen. Op dezelfde wijze hebben ook door de eeuwen heen de gehele Overlevering en het Leerambt van de Kerk aan de Engelen dit bijzonder karakter en deze functie van messiaanse dienst toegekend. 1)
Joh.4,24
2)
Vgl. Hebr.1,4
3)
Ps. 148,1-2
4)
Vgl. vooral Tob. 3,17 en 12,12
5)
Ps. 90, 11-12
6)
Dan. 10, 13-21
7)
Vgl. Lc. 1,11
8)
Vgl. Lc. 1,26
9)
Vgl. Lc. 1,30-37; Mt. 1,20-21
10)
Vgl. Lc. 2,9-15
11)
Vgl. Mt. 2,13
12)
Vgl. Mt. 4,11
13)
Mc. 16,6-7
14)
Joh. 20,12-17; Vgl. ook Lc. 24,4
15)
Hand. 1,10-11
16)
1 Petr. 3,22
17)
Aldus Mc 8,38; ook Mt 16,27 en 25,31 in de beschrijving van het Laatste Oordeel; alsook Lc 9,26; vgl. ook bij de H. Paulus 2 Thess 1,7
|