Engelen

Toespraak van Paus Benedictus XVI bij het Angelus op 1 maart 2009

Vandaag is het de eerste zondag van de Veertigdagentijd en met de nuchtere en indringende stijl van de heilige Marcus voert het Evangelie ons in binnen de atmosfeer van deze liturgische tijd: “Terstond dreef de Geest Hem naar de woestijn. Veertig dagen bracht Hij in de woestijn door, terwijl Hij door de satan op de proef werd gesteld”.

In het Heilig Land bevindt zich ten westen van de rivier de Jordaan en de oase van Jericho de woestijn van Juda, die tot aan Jeruzalem met een hoogte van ongeveer duizend meter boven de rotsachtige dalen uittorent. Nadat Jezus door Johannes gedoopt was, zocht hij de eenzaamheid op, nadat de Geest over Hem was neergedaald, die Hem had geheiligd en geopenbaard als de Zoon van God.

In de woestijn, het oord van beproeving, zoals de ervaring van het volk Israël toont, doet zich de dramatiek van de realiteit van de kenosis voor, de ontlediging van Christus, die zich van de Goddelijke gestalte heeft ontdaan1). Hij, die niet gezondigd had en niet zondigen kan, onderwerpt zich aan de beproeving en kan daarom met onze zwakheid meevoelen2). Hij laat zich door Satan bekoren, de tegenstrever, die zich vanaf het begin tegen het heilsplan heeft verzet dat God voor de mensen ontworpen heeft.

Naast deze donkere en obscure figuur die het waagt de Heer te bekoren, verschijnen, in deze korte vertelling slechts terloops aangestipt, de Engelen, verlichtende en geheimvolle gestalten. De Engelen, zo zegt het Evangelie, “dienden” Jezus3). Zij vormen een contrapunt tegenover satan. “Engel” betekent “gezondene”. In het hele Oude Testament kunnen wij deze gestalten vinden, die de mensen in naam van God helpen en hen leiden. Men hoeft zich alleen maar het boek Tobit te herinneren, waarin de figuur van de Engel Rafaël opduikt, die de hoofdpersonen op allerlei manieren bijstaat.

De geruststellende aanwezigheid van Engelen van de Heer begeleidt het volk Israël in alle goede en slechte omstandigheden. Op de drempel van het Nieuwe Testament wordt Gabriël gezonden om Zacharias en Maria de vreugdevolle gebeurtenissen te verkondigen die aan het begin van ons heil staan. Een Engel die niet bij naam wordt genoemd waarschuwt Jozef en schenkt hem in dat ogenblik van onzekerheid oriëntatie. Een koor van Engelen brengt de herders de Blijde Boodschap van de geboorte van de Heiland, zoals het ook Engelen zijn die de vrouwen het blijde nieuws van zijn verrijzenis verkondigen.

Aan het einde van de tijden zullen Engelen Jezus begeleiden wanneer Hij in zijn heerlijkheid komt4). De Engelen dienen Jezus, die ver boven hen verheven is en wiens waardigheid hier in het Evangelie, hoewel op discrete wijze, wordt geopenbaard. Ook in de situatie van uiterste armoede en nederigheid, als de satan Hem op de proef stelt, blijft Hij de Zoon van God, de Messias, de Heer.

Beminde broeders en zusters, zij zouden een aanzienlijk deel van het Evangelie wegnemen indien wij deze gezanten Gods terzijde zouden laten, die ons zijn aanwezigheid verkondigen en een van zijn tekenen vormen. Laten wij vaak hun hulp inroepen, opdat zij ons bijstaan in onze inspanningen om Jezus vastberaden na te volgen tot wij een zijn met Hem.

Bidden wij vandaag in het bijzonder dat zij mogen waken over mij en de medewerkers van de Romeinse curie, nu wij als ieder jaar de retraiteweek beginnen. Maria, Koningin van de Engelen, bid voor ons!

Vertaling overgenomen van: http://www.rkdocumenten.nl/

Terug

1) Vgl. Fil. 2,6-7
2) Vgl. Hebr. 4,15
3) Mc. 1,13
4) Vgl. Mt. 25,31