De beproeving van de Heilige Jozef

De Evangelies stellen vast dat Jozef een nakomeling is van David en de bruidegom van de Maagd Maria. Pas nadat Maria maagdelijk van de Heilige Geest ontvangen had, bemerkte Jozef dat ze een Kind verwachtte. De evangelist Matteüs beschrijft zijn beproeving als volgt: “Omdat Jozef, haar man, rechtschapen was en haar niet in opspraak wilde brengen, dacht hij er over in stilte van haar te scheiden.”1)

De beproeving van Jozef begon dus toen hij bemerkte dat Maria, zijn vrouw, een Kind verwachtte. Dit feit zou gemakkelijk verkeerd uitgelegd kunnen worden, als het niet gezien wordt in het licht van Jozefs buitengewone deugd. De evangelist verklaart niet alleen dat Jozef in het algemeen een rechtschapen man was, maar bevestigt dat deze eigenschap van volkomen gerechtigheid zijn besluit bepaalde: “Jozef, die rechtschapen was, besloot in alle stilte van haar te scheiden.”

“Onder een ‘rechtschapen’ mens”, verklaart Johannes Chrysostomus, “verstaat Matteüs iemand die in alles deugdzaam is”2).

Sommige oudere als ook modernere schrijvers, die deze stand van zaken niet naar behoren doorzien hadden, huldigden de mening dat Jozef gedacht zou hebben dat Maria geen Maagd meer zou zijn. Afgezien van het feit dat het onrechtvaardig zou zijn geweest, haar op grond van alleen maar een verdenking van ontrouw weg te zenden, toont Lallement aan, dat deze stelling de Bijbeltekst tegenspreekt.

Want als hij had geloofd dat ze ontrouw was geweest, dan zou hij als rechtschapen man, verplicht zijn geweest haar aan de wet te moeten overleveren.3) Als hij daarentegen geloofd had, dat zij het onschuldige slachtoffer was geweest van een verkrachting, dan had hij geen geldige reden gehad om haar te laten gaan.4)

De informatie, die de evangelist Lucas ons geeft over de verhouding tussen Jozef en Maria, wijst er sterk op dat Jozefs overwegingen zich werkelijk op een veel hoger niveau bevonden. Lucas laat ons begrijpen dat hij het besluit van Maria om Maagd te blijven, kende en er mee instemde. Om een geldig huwelijk aan te gaan, zou Maria zonder twijfel verplicht zijn geweest haar bruidegom mee te delen dat zij de bedoeling had om een aan God toegewijde Maagd te blijven. Dat zij dit deed, blijkt uit haar antwoord aan de Engel Gabriël, die haar aankondigde dat zij een Zoon zou ontvangen: “Hoe zal dat geschieden, daar ik geen man beken?”5)

Aangezien zij in de tegenwoordige tijd spreekt – “Ik beken geen man” - , geeft zij haar uitspraak een absolute zin. Het is niet zo dat zij geen bruidegom zou hebben, want zij is reeds met Jozef verloofd. Uit haar uitspraak blijkt veelmeer dat zij voor altijd Maagd wil blijven.

Het feit dat Jozef er mee instemde om een maagdelijk huwelijk aan te gaan, zegt ons zeer veel over zijn diep innerlijk leven. Als hij zelf niet zo kuis geweest was, zou hij zich niet over de Joodse cultuur heen hebben kunnen zetten, want deze zag een groot nageslacht als een zegen van God en een kinderloos huwelijk brandmerkte men als een vloek van God. Vanuit een zeer grote maagdelijke liefde was hij in staat om de verantwoordelijkheid en de last van het gezin te aanvaarden en afstand te doen van de natuurlijke, echtelijke liefde die het innerlijk leven fundeert en voedt.6)

Daarom is het niet zo dat Jozef aan de ongereptheid van de H. Maagd twijfelde, maar het was veelmeer het mysterie op zich dat zich voor zijn ogen ontvouwde, wat de reden van zijn grote beproeving was. De H. Hieronymus zegt hierover: “Dat Jozef van haar reinheid overtuigd en over het gebeurde zich verwonderend, dit mysterie, wat hij niet vermocht te verklaren, in zwijgen hulde, mag als een getuigenis ten gunste van Maria gezien worden.”7)

Welk mysterie wordt hier bedoeld? Remigius legt uit: “Hij wordt gewaar dat diegene een kind verwachtte, van wie hij wist dat zij kuis was. En omdat hij had gelezen: “Een twijg ontspruit aan de stronk van Jesse” (hij wist immers dat Maria uit de stam van Jesse was) en: “Zie de Maagd zal ontvangen”, twijfelde hij er niet aan dat deze voorspelling bij haar in vervulling zou gaan.”8)

Omdat Jozef bovendien de eerste man was die met een aan God toegewijde Maagd gehuwd was, ligt het voor de hand dat de gedachte aan die voorspelde maagdelijke geboorte, gezien de samenloop van omstandigheden, bij hem opkwam.

Waarom heeft hem dit in zo’n grote ontsteltenis gebracht, dat hij zelfs van Maria wilde scheiden? Origenes beantwoordt deze vraag als volgt: “Maar als hij geen verdenking tegen haar koesterde, hoe kon hij dan een rechtvaardig man zijn en toch van plan zijn om haar, de Onbevlekte, te verlaten? Hij dacht er aan om haar te laten gaan, omdat hij in haar een groot sacrament zag en hij voelde zich onwaardig om deze te naderen.” 9) Zo heet het in een kanttekening: “Hij was gerecht op grond van zijn geloof doordat hij geloofde dat Christus uit een Maagd geboren zou worden. Daarom wenste hij zich voor zulk een groot genadebewijs te vernederen.”

Op basis van deze exegese zegt de H. Thomas dat Jozef de voorspellingen van Jesaja10) had gelezen en omdat hij wist dat Maria uit het geslacht van David (Jesse) stamde, was hij “meer geneigd te geloven dat deze zich aan haar zouden vervullen dan te geloven dat zij een echtbreuk zou begaan. Omdat hij zich dus onwaardig voelde met zulk een heiligheid onder een dak te leven, wilde hij haar in alle stilte laten gaan, net zoals Petrus die zei: “Heer, ga weg van mij, ik ben een zondig mens.”11)

Samenvattend zegt Lallement: “In dit innerlijk bewustzijn de verloofde bruidegom van Maria te zijn, dacht Jozef in bovennatuurlijke gezindheid na over de vraag waarvoor hij gesteld werd: hij ziet geen opgave meer voor zichzelf aan de zijde van Maria, nu er zich in haar een mysterie ontvouwt dat hem zo zeer overstijgt. Hij gelooft ook niet dat hij het recht zou hebben om dat mysterie te onthullen. Daarom denkt hij er aan om Maria op tactvolle wijze haar vrijheid te geven. [Jozef, die rechtschapen was, dacht er over in stilte van haar te scheiden]”.

Het mysterie van Immanuel

Aldus was de reden voor het besluit van Jozef de deemoed en de zorg om het Goddelijk mysterie ongeschonden te bewaren. Wat betreft zijn eigen rol in het mysterie van het Kind Immanuel maakte Jozef, de rechtschapene, een keus die bij zijn deemoed paste. “Wanneer gij door iemand op een bruiloft wordt genodigd, ga dan niet aanliggen op de voornaamste plaats, maar ga op de minste plaats aanliggen,”12) want hij had immers geen betrouwbaar teken van God dat hij in het Goddelijk plan betrokken zou worden! De voorspellingen spraken slechts over de maagdelijke Moeder van Immanuel.

Wat een smart moet Jozef hebben gehad om zijn innige verbinding met Maria, die hij toch boven alles in de wereld liefhad, te moeten opgeven! Hij kon evenwel geen aanspraak maken op het recht, aan de zijde van de maagdelijke Moeder van de Immanuel een opgave te hebben..

“In zijn bereidwilligheid om zichzelf te vergeten – want het nog-nooit-gebeurde van de situatie scheen het voortbestaan van hun huwelijk niet toe te staan – twijfelde Jozef niet aan Maria, veelmeer liet hij blijken dat hij in geen geval aanspraak kon maken op zulk een waardigheid voor zichzelf, om in het vervolg nog een recht op Maria als zijn bruid te hebben. Hij legde een volledige zelfverloochening aan de dag, hij, die zo diep met zijn bruid in haar Messiaans verlangen verbonden was. Enerzijds was hij vol overgrote vreugde over het feit dat de Goddelijke belofte in diegene tot vervulling kwam, die hij liefhad en anderzijds was hij vol diepe smart vanwege het offer dat hij vrijwillig bracht, om zich van haar te scheiden, die hem nu nog veel dierbaarder geworden was. Op dat ogenblik bevestigde de Engel hem in zijn verbinding met Maria en in zuivere gehoorzaamheid, uit liefde, nam hij haar zonder uitstel tot zich.”13)

Kan men dit standpunt bewijzen? Ja, want als wij de passende passage bij Matteüs zorgvuldig lezen, worden de andere mogelijkheden eenduidig uitgeschakeld. Nadat Jozef had besloten om zich in alle stilte van Maria te scheiden, onderricht hem een door God gezonden Engel: “Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen: het kind in haar schoot is van de Heilige Geest. Zij zal een Zoon ter wereld brengen die gij Jezus moet noemen, want Hij zal zijn volk redden uit hun zonden.”14)

Zoals wij uit de tekst kunnen opmaken, geeft de Engel de vrees aan als motief voor Jozefs besluit. Als Jozef diep in zijn hart gedacht zou hebben aan ontrouw of verkrachting, zou zijn besluit eerder aan toorn, misschien ook door droefheid, maar niet aan vrees toegeschreven kunnen worden.

Wat was nu het onderwerp van zijn vrees? De Engel zegt hem dat hij niet moet vrezen om zijn vrouw tot zich te nemen. Dus verwijst zijn angst hoofdzakelijk naar zijn verhouding tot Maria en het Kind.

Johannes Chrysostomus geeft de volgende gedachte in overweging: “De Engel zegt: ‘Vrees niet om Maria tot je te nemen’, dat betekent, haar bij jou te behouden, want in zijn gedachten gold zij reeds als vrijgelaten.”

En Remigius schrijft: ‘Vrees niet om haar tot u te nemen’, dat betekent, het huwelijk met Maria te handhaven en voortdurend met haar om te gaan.”15)

De Engel geeft Jozef niet zozeer een openbaring maar veelmeer een bevestiging over hetgeen al lang geleden voorspeld was. “Daarom geeft de Heer zelf u een teken: Zie de Maagd zal ontvangen en een Zoon ter wereld brengen, en gij zult hem de naam Immanuel (God met ons) geven”16) – om hem over zijn eigen zending opheldering te geven.

“Dat Jozef door de Engel aangesproken wordt als ‘zoon van David’, richt zijn gedachten op de verwezenlijking van het Messiaanse plan, maar Jozef wordt niet het eerst over zijn rol in betrekking tot de Messias ingelicht. God laat hem om te beginnen weten dat zijn verbintenis met Maria onverbreekbaar moet blijven: zij moet zijn vrouw zijn.

Dat zij van de Heilige Geest ontvangen heeft, doet deze verbintenis niet te niet, maar bevestigt het juist. Op deze manier toont de Engel van God aan Jozef zijn rol aan de zijde van het Kind dat op de wereld zal komen: “Gij moet hem Jezus noemen, want Hij zal zijn volk redden uit hun zonden.”17) Heel bijzonder in die tijd gold het als een teken van vaderlijke autoriteit om het kind zijn naam te geven.”18)

Zo “moest Jozef niet denken dat hij in dit huwelijk niet nodig was, omdat hij zag dat de ontvangenis zonder zijn toedoen tot stand was gekomen. Daarom legt de Engel hem uit dat, hoewel hij bij de ontvangenis niet nodig was, zijn taak als beschermer heel erg noodzakelijk is. Want de Maagd zal een Zoon ter wereld brengen en dan zal hij zowel voor de Moeder als ook voor het Kind onontbeerlijk zijn: de Moeder, om haar voor de schande te bewaren, de Zoon, om hem te laten besnijden en op te voeden. De besnijdenis wordt bedoeld als hij zegt: “en gij zult hem de Naam Jezus geven”, want het was gebruikelijk om bij de besnijdenis de naam te geven.”19)

Samenvattend kan men zeggen: het besluit van Jozef om zich van Maria te scheiden, berustte op zijn gevolgtrekking dat zij de maagdelijke Moeder van de Messias was. Wat zijn eigen persoon betrof, vreesde hij dat zijn aanwezigheid het Goddelijke plan zou kunnen belemmeren. Toen de zaken zo stonden, greep de Engel in en maakte hem zijn zending als bruidgom van Maria en als hoofd van de Heilige Familie bekend.

Dit is in wezen de oplossing, die Paus Johannes Paulus II ons voorstelt, doordat hij bevestigt dat Jozef “besloten had zich terug te trekken om het 'plan van God', dat bezig was zich in haar te verwezenlijken, niet te belemmeren, neemt hij haar op uitdrukkelijk bevel van de Engel tot zich en eerbiedigt hij haar exclusief toebehoren aan God.”20)

Hoewel Jozef bij zijn overpeinzen het geheim van de maagd die een Kind verwachtte, bevroedde, kon hij bij deze gedachten geen rust vinden, voordat zijn eigen toekomstige verhouding tot de zalige Maagd duidelijk geworden was. Dit was het onderwerp van zijn beproeving ie hij slechts daardoor wist op te lossen, doordat hij zich in alle deemoed van Maria terugtrok. Omwille van deze nederigheid liet God zijn smartelijke beproeving toe, voor dat Hij hem in zijn Heilige zending bevestigde.

De nederigheid en heiligheid van Jozef

De bevestiging van Jozefs zending diende daartoe om zijn nederigheid te vermeerderen. De zalige Elisabeth Canori Mora merkte treffend op: Niets bewerkt grotere deemoed, dan wanneer men van God grote genaden geschonken krijgt, zonder zelf enige verdienste voor te kunnen wijzen. Zulke zielen zijn dermate in hun eigen ogen als verpletterd, dat zij zich graag aan hun oversten en geestelijke leidsmannen in heilige gehoorzaamheid onderwerpen, zoals ook de H. Jozef zich onmiddellijk onderworpen had aan het bevel van de Engel, om Maria tot zich te nemen, hoewel hij kort tevoren een tegenovergestelde beslissing genomen had.

Nadat de wil van God door de Engel was bekend gemaakt, schikte Jozef zich meteen in bereidwillig zwijgen, want aan de wil van God hoeft niets te worden toegevoegd, alleen maar een liefdevol beantwoorden. Tegelijkertijd moet hij innerlijk gejubeld hebben van vreugde over de minzaamheid en de goedheid van God, die hem had uitverkoren, om zo innig met dit werk van God verbonden te zijn. – Mijn ziel prijst hoog de Heer, …..omdat Hij neerzag op de geringheid van zijn dienstknecht!

Er is nog een ander aspect in Jozefs vrees en deemoed, waarbij zich zijn houding positief van andere grote gestalten in de heilsgeschiedenis aftekent. Zielen, die door Gods genade bevoorrecht worden, lijden vaak onder grote angst en twijfel, omdat Gods plan op een of andere manier het menselijk denken te boven gaat.

Dit veroorzaakte bijvoorbeeld Mozes geen gering lijden. Hij hield deze spanning niet uit bij zijn beproeving in de woestijn, toen God hem zond, om water uit de rots te slaan. Hij aarzelde indertijd vol kleinmoedigheid en sloeg met zijn staf twee keer op de rots. Zo had hij door zijn gebrek aan vertrouwen, God van zijn eer beroofd.21)

In zulke ogenblikken is het gevaar tastbaar nabij, dat de ziel haar blik fixeert op zich zelf en het tegenstrijdige van haar situatie, in plaats zich vol vertrouwen aan God over te geven, door wiens licht en kracht alleen alle dingen duidelijk en volbracht worden.

Zo verging het ook de priester Zacharias. Hij was niet in staat om de voorspelling van de Engel te verdragen, dat hij geroepen was, om de vader van Johannes de Doper, de Voorloper van de Heer, te zijn. Hij geloofde de woorden van St. Gabriël niet, omdat hij keek naar zijn zwakte en zijn ellende, zijn vergevorderde leeftijd en de onvruchtbaarheid van zijn vrouw, in plaats van naar God op te zien, voor wie niets onmogelijk is.22)

Ook de H. Jozef maakte een grote nood door in de duisternis van zijn beproeving, alleen met dit doorslaggevende verschil: Jozef leed juist daardoor, omdat hij in het bovennatuurlijke geheim van de maagdelijke geboorte geloofde, maar hij kon zijn eigen opgave zonder het verhelderende licht van God niet ontdekken. Daarom kon zijn antwoord aanvankelijk alleen maar een antwoord van heilige en stilzwijgende wijsheid zijn, en niet een antwoord van geloof en gehoorzaamheid.

De wijsheid gebood hem om zich van Maria te scheiden. Zijn nederige inschikkelijkheid stelde hem in staat om het bevel van de Engel meteen in geloof te aanvaarden: “Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen: het kind in haar schoot is van de Heilige Geest. Zij zal een Zoon ter wereld brengen die gij Jezus moet noemen, want Hij zal zijn volk redden uit hun zonden”.23)

De evangelist Matteüs zegt verder: “Ontwaakt uit de slaap deed Jozef zoals de Engel van de Heer hem bevolen had en nam zijn vrouw tot zich”.24) Hoe groot moet wel zijn vreugde geweest zijn, dat God hem waardig bevond, om zo innig met Christus en Zijn Moeder in liefde en in dienen verbonden te zijn.

St. Jozef, voorbeeld in de deugd; Patroon en beschermheer van de Kerk

Zo zien wij de H. Jozef als de door God uitverkoren man, die met uiterste edelmoedigheid antwoordde op het verheven geheim van de Goddelijke liefde, dat hem in Maria en Jezus, het mensgeworden Woord van God, geopenbaard en toevertrouwd werd. Hij wijdde zijn hele leven aan de onvermoeibare dienst van Gods heilsplan. Paus Johannes Paulus II onderstreept de morele grootheid van de H. Jozef met de volgende woorden:

“De passende grond voor het volledige offer dat Jozef van heel zijn leven gemaakt heeft terwille van de aanspraken van de komst van de Messias in zijn eigen huis, vindt men „in zijn onpeilbaar innerlijk leven, waaruit voor hem zeer uitzonderlijke opdrachten en vertroostingen voortkomen en de logica voortvloeit en de kracht, die eigen is aan eenvoudige en zuivere zielen, voor grote beslissing, zoals die om onmiddellijk zijn vrijheid, zijn wettelijke menselijke roeping, zijn echtelijke geluk ter beschikking te stellen van de goddelijke plannen en de staat, de verantwoordelijkheid en de last van het gezin te aanvaarden en afstond te doen van de natuurlijke echtelijke liefde ten behoeve van een onvergetelijke maar goddelijke liefde, die het innerlijke leven fundeert en voedt”.25)

Jozef stond dagelijks in contact met het mysterie „dat van eeuwigheid verborgen was” en „was komen wonen” onder het dak van zijn huis.26) Deze grote nabijheid tot de Moeder Gods en tot het Mens geworden Woord, had zeker een grote heiligmakende uitwerking op St. Jozef.

De H. Vader zegt: “De levensgemeenschap van Jozef en Jezus voert ons nog tot de overweging van het mysterie van de menswording juist onder het opzicht van de mensheid van Jezus, welke het doeltreffende werktuig van God is voor de heiliging van de mensen: „De menselijke daden van Christus waren uit kracht van zijn godheid heilzaam voor ons en oorzaak van genode in ons, zowel om reden van de verdienste als door en zekere doeltreffendheid”.27)

Onder deze daden geven de evangelisten bijzondere betekenis aan de daden die het paasmysterie betreffen, maar zij laten niet na de betekenis te benadrukken van het fysieke contact met Jezus met het oog op genezing en de invloed die Hij uitgeoefend heeft op Johannes de Doper toen beide nog in de moederschoot waren.

Zoals men heeft gezien, heeft het apostolische getuigenis de verhalen over de geboorte van Jezus, de besnijdenis, de opdracht in de tempel, de vlucht naar Egypte en het verborgen leven in Nazareth niet veronachtzaamd, vanwege het mysterie der genade dat vervat is in die handelingen, die alle heilshandelingen zijn, omdat zij delen in dezelfde bron van liefde: de godheid van Christus. Als deze liefde door middel van de mensheid van Christus uitstraalde over alle mensen, profiteerden daarvan zeker op de eerste plaats degenen die de goddelijke wil geplaatst had in de meest vertrouwelijke relatie met Hem: Maria, zijn moeder, en Jozef, zijn voedstervader.28)

Gedurende dertig jaren van samenzijn met Maria was Jozef de enige die de tegenwoordigheid en wijsheid van Jezus Christus als God en Mens mocht begrijpen en beleven. Zowel als echtgenoot van Maria en hoofd van de Heilige Familie, is hij een waardig en machtig beschermer van de Kerk, ja van alle gedoopten in deze moeilijke tijden.

Paus Paulus VI riep ons op om Jozef … om zijn bijstand te vragen … om uit een diep actueel verlangen het bestaan van de Kerk op aarde, met ware evangelische deugden zoals ze bij St. Jozef uitstraalden, opnieuw te beleven.29)

Treffend zegt Paus Johannes Paulus II: “Indachtig dat God aan de heilige Jozef de taak heeft toevertrouwd om als trouwe dienaar te waken over het begin van het heilswerk, vraagt de Kerk Hem haar te verlenen dat zij trouw meewerkt aan het heilswerk, dat zij dezelfde trouw en zuiverheid van hart bezit waardoor Jozef gedreven werd bij het dienen van het mensgeworden Woord, en dat zij altijd voor zijn aanschijn voortgaat op de weg van gerechtigheid en heiligheid naar het voorbeeld en op voorspraak van de heilige Jozef.30)

1) Mt 1,19
2) , 7) , 8) , 9) Thomas van Aquino, Catena Aurea, in Matteüs 1,19
3) Vgl. Deuteronomium 22,23-24
4) Vgl. Dt 22,26
5) Lucas 1,34
6) Vgl. Redemptoris Custos = RC, 26
10) Vgl. Jesaja 7,14; 11,1
11) Lukas 5,8 en Super Matteüs I. Nr. 117
12) Lucas 14,8a. 10a
13) Lallement, blz. 67
14) , 23) Mt 1,20-21
15) Catena Aurea, in Matteüs 1,21
16) Jesaja 7,14; Mt 1,23
17) Mt 1,21
18) Lallement blz 67-68; Vgl Lucas I,62-64
19) Catena Aurea , Mt 1,19
20) RC, 20
21) Vgl. Numeri 20,9-12
22) Vgl. Lucas 1,8 vv
24) Mt 1,24
25) Rc,26 – Paus Paulus VI, 1969
26) RC, 25
27) Vgl. Thomas van Aquino, summa theologica 111,q, 8,a.1, ad 1
28) RC 27
29) Toespraak 19 maart 1969: Insegnamenti, in RC,30
30) RC,31